zondag 10 september 2023
23-ste zondag door het jaar – A
Ezechiël 33:7-9, Romeinen 13:8-10 en
Mattheüs 18:15-20
Handen spelen een belangrijke rol in ons leven. Als je elkaar tegenkomt, dan geef je elkaar een hand. Weet u waar die gewoonte vandaan komt? Het is een overblijfsel uit vroegere tijden om te laten zien dat je ongewapend bent, dat je niets achter de hand houdt. Elkaar begroeten met open handen: dat is hartelijkheid, dat betekent dat je niets voor de ander verborgen houdt. De ander heeft niets van je te vrezen. Integendeel zelfs! De laatste weken hebben we gehoord dat er tal van mensen Jezus benaderen met een verborgen agenda. Ze komen niet met lege handen. Ze proberen Jezus klem te rijden met een brede glimlach om de mond. Maar Jezus veegt hun de mantel uit, laat zich niet in hun strikken vangen. Hij verwijt hen dat ze komedie spelen. Hun handen lijken leeg, maar ze zijn gevuld met haat en vooroordelen.
We willen écht bij de ander overkomen, maar wie van ons speelt geen toneel, doet zich anders voor dan hij eigenlijk is? ‘Het leven is een schouwtoneel, ieder speelt zijn rol, eenieder krijgt zijn deel.’ Wij verwachten dat ieder van ons zijn rol speelt. Er is een groot verlangen om gezien en opgemerkt te worden. Ook al wordt een directeur tegenwoordig met zijn voornaam aangesproken, toch weet hij heel goed wie hij is, en de onderdaan mag niet vergeten dat hij de baas is. Jezus verwijt de Farizeeën dat zij geestelijk komedie spelen. Jezus heeft er een hekel aan dat de religieuze leiders niet leven naar hun eigen woorden. Het tweede verwijt van Jezus is nog harder: ze doen er alles aan om bij de mensen op te vallen. Ze willen graag gezien worden, zij zoeken naar de ereplaatsen. Menigeen is op zoek naar het applaus van mensen.
Ook in onze tijd zijn de verwijten van Jezus nog goed inpasbaar. Velen hebben de kerk de rug toegekeerd, omdat ze een te groot contrast zagen tussen woorden en daden. En van de pastoor zeggen ze dat hij eerst zelf maar eens moet doen wat hij preekt. Wij leven in een tijd, waarin de kerk niet meer wordt herkend aan de hoogte van haar kerktorens, maar aan het aantal mensen die haar in liefde willen dragen. De nadruk ligt niet op het kerkgebouw, maar op het samen-kerk willen zijn, op de gemeenschap, op Gods-Volk-onderweg.
Je bent niet groot door het feit dat je een leidinggevende positie inneemt. Je bent niet groot, omdat je met je ellebogen werkt en over de rug van een ander naar boven klimt. Je bent alleen maar groot, als je je durft in te zetten voor mensen die je nodig hebben. De daad bij het woord voegen – daar gaat het om! Ouders laten hun kinderen de eerste communie doen en blijven vervolgens weg. Leraren vragen aan hun leerlingen dat zij zich voor 100% inzetten, en zelf nemen ze hun taak wat te gemakkelijk op. Politici spreken over ‘burgerzin’, en zoeken zelf een uitweg om onder de belasting uit te komen.
Priesters spreken van soberheid en evangelisch leven en vergeten daarin zelf het voorbeeld te geven. Daarom zegt Jezus: ‘Gij moet u geen Rabbi laten noemen’. Dat is geen aanslag op het wettig gezag, maar een aansporing om voor elkaar de zware taak wat lichter te maken. Wie verantwoordelijkheid draagt, mag weten dat hij niet zijn eigen volmaaktheid hoeft te vertegenwoordigen, maar de volmaaktheid van de Vader, die in de hemel is. Je hoeft je zelf niet te blijven verdedigen, maar de wil van God moet gedaan worden. Je hoeft je zelf geen perfectie aan te meten die alleen aan God toekomt. Als mensen hoeven wij niet op onze tenen te lopen. We mogen struikelen, als we elkaar maar weer op de been helpen. Je eigen zwakheid kennen en je in alle eerlijkheid niet beter voordoen dan je bent. Gods woord verkondigen, maar er ook naar leven. Elkaar niet te zware lasten opleggen. Anderen niet veroordelen, omdat zij even zwak zijn als wijzelf.
Met elkaar omgaan, ongewapend, en met open handen en zonder verborgen agenda’s. Onze handen gebruiken, niet om te slaan en te duwen, maar om elkaar te strelen en lief te hebben. Handen uit de mouwen steken, als de ander in nood is. Met gebaren vullen we aan waar woorden te kort schieten. Soms maak je vuile handen. Handen kunnen zwaar worden van schuld en onmacht. Je zou ze schoon willen wassen, maar waarmee?
Handen worden wat schoner, als we geloven metterdaad. Niet alleen leven van de krachtige en bevrijdende woorden van Jezus, maar er ook naar leven. Monden en handen zouden wat meer in elkaars verlengde moeten liggen. Dan zou deze wereld er anders, zelfs beter uitzien. Het zou de aarde meer maken tot de aarde, zoals God die bedoeld heeft in den beginne: Gods eigen speeltuin, waarin mensen elkaar niet meer aftroeven, maar waar mensen met elkaar – ongedwongen en ongewapend – en met open handen -het spel van de liefde spelen.
Ambro Bakker s.m.a.
H. Augustinus en de Zrs. van Amersfoort