zondag 7 maart 2021
3e zondag van de Veertigdagentijd – B
Exodus 20:1-17, I Korintiërs 1:22-25 en
Johannes 2:13-25
Ambro Bakker s.m.a.
Vandaag horen we hoe Jezus de geldwisselaars uit de tempel jaagt. Het gaat dus over iets belangrijks. Het gaat over geld. Dat is blijkbaar belangrijk, want daar draait bijna alles om, ook in onze tijd. En hoe belangrijk geld is, blijkt uit de vele spreekwoorden die met geld te maken hebben. Ik zal er een paar noemen. We zeggen vaak: tijd is geld, of zonder geld geen geluk, alles is waar naar zijn geld. Je kunt ook bulken van het geld. Soms zeg je: dat is geen geld. Je kunt zelfs eieren kiezen voor je geld, en het geld dat stom is maakt recht wat krom is. Je kunt ook je geld over de balk smijten of in het water gooien, want geld maakt niet altijd gelukkig
Je kunt je geld ophoesten of zelfs over de balk gooien. Er zijn mensen die zelfs geld kunnen ruiken, maar dat snap ik niet, geld stink toch niet. Altijd proberen we ergens geld uit te slaan, want het geld groeit niet op je rug. Geld regeert onze wereld. Maar heel vaak moeten we daarvoor, zeker ook in deze coronatijd, wel vaak veel leergeld betalen. En als het gaat over de liefde: is de liefde niet vaak daar waar een dikke geldbuidel hangt? Zonder geld geen geluk. Zo denken en praten veel mensen. Natuurlijk, geld is wel noodzaak, maar is geen hoofdzaak. Als geld hoofdzaak wordt in ons denken en doen, hebben we van het huis van ons hart een markthal gemaakt. Ik vraag me weleens af: is er in ons leven eigenlijk nog wel plaats voor de stilte van het heilige? Geld heb je nodig, maar ons contact met elkaar en ons contact met God, beeld van de liefde, is toch de hoofdzaak. Jezus zegt in zijn afscheidsrede: ‘als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woorden onderhouden, mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen.
Vandaag zijn wij in de tempel van Jeruzalem, het huis van de hemelse Vader. Het huis is een woonplaats van God, en zeker geen markt, en zeker geen plek voor geldwisselaars. Zelfs diende de tempel niet als verzamelplaats van gelovigen, maar als een bijzondere verblijfplaats van God. Meestal bleef het heiligste deel, het Heilige der Heiligen, met het beeld van de godheid volledig in het donker, waarmee werd aangegeven dat het goddelijk wezen een groot en diep en ongrijpbaar geheim was. Het Heilige der Heiligen was zo Heilig dat een hogepriester slechts één keer per jaar die ruimte bezocht. Volgens de Joodse overlevering had hogepriester een touw om zijn middel, zodat, als er iets met hem gebeurde, ze hem met een touw uit het Heilige der Heiligen konden trekken.
In het Heilige der Heiligen stond de ark, die een soort kooi van Faraday was. Dit soort kooien hadden de neiging om stof af te stoten en worden ook tegenwoordig om die reden vaak gebruikt in moderne gebouwen. De tabernakel in het Heilige der Heiligen was gewikkeld in meerdere lagen kleden, die voor een verkoelende werking zorgden maar ook stof of zand van buitenaf werd tegengegaan. Het Heilige der Heiligen was onverlicht. Dat was ook niet nodig, Het was toch de plaats van God zelf, de Schepper van het licht, die het menselijk licht niet nodig had. Wonen in de schaduw van God betekent licht en leven.
De tempel als de verblijfplaats van God. Maar waar is God in onze wereld? Onze kerkgebouwen zijn eerbiedwaardige ruimtes, die sterk doen denken aan de Joodse tempels en synagogen. Het priesterkoor is bij ons de plaats van de priesters, waar de rites plaatsvinden. In het tabernakel is voor ons God aanwezig. Nu weten we dat Jezus helemaal niet zo’n voorstander was van de tempel. Hij wil liever met mensen meetrekken in een tent, zelf onder mensen verblijven. Maar ook wij maken van onze soms prachtige kerken meer een doel dan middel. Maar niet het kerkgebouw is heilig, hoe mooi die ook kan zijn – zelfs als een kerkgebouw prachtig gerestaureerd wordt, het gaat niet om al die stenen en pannen, maar om levende mensen, die het kerkgebouw kunnen maken tot een heilige ruimte.
In het Evangelie staat. ‘Waar er twee of drie bijeen zijn in Mijn Naam, daar ben Ik hun midden’, zegt Jezus. Daarvan getuigt ook Johannes: ‘Deze mooie tempel zal worden afgebroken, maar de tempel van Jezus’ lichaam zal in drie dagen weer worden opgebouwd.’ De omstanders begrijpen ‘t niet, worden zelfs woest, voelen zich aangevallen in het hart van hun godsdienst. Niet in de tempel en zelfs niet in een prachtige kerk ligt de eerste plaats van de Godsontmoeting, want je komt Hem vooral tegen op de weg van Jeruzalem naar Jericho, waar een mens langs de weg ligt, uitgeschud door rovers. Als ik een preek hou bij een eerste mis van een pasgewijde priester, dan kan ik niet laten te zeggen. ‘Neomist, jouw voornaamste plaats is niet achter het altaar, jouw voornaamste plaats zijn die plekken waar je mensen in de knel raken en die je nodig hebben bij je verkondiging van het Woord van God.
Petrus schrijft in een van zijn brieven: ‘door te luisteren naar Gods woord, maar vooral door het in praktijk te brengen, wil God onder ons verblijven. Het gaat niet om stenen gebouwen, zegt Petrus, maar om ‘mensen die zich als levende stenen willen laten invoegen in een geestelijk gebouw, het gebouw van God’ (2 Petrus 5:1). Jezus gaat op de eerste plaats bij mensen langs, al die zieken, al die mensen die aan de rand van de samenleving terecht zijn gekomen. Hij gaat troostend en genezend rond. Maar natuurlijk voelt Hij zich ook thuis in het Huis van zijn Vader. Vandaag gaat Jezus de tempel in, het Huis van zijn Vader. Het is een van de weinig keren dat we meemaken dat Jezus driftig wordt. Hij ziet hoe de tempel beheerst wordt door offerdieren en handel. Als een vuur komt het in Hem omhoog. De evangelist Johannes legt dat uit door de woorden van psalm 69 te citeren: ‘De ijver voor uw huis zal mij verteren’. Johannes zegt tussen de regels door dat de eigenlijke tempel, de verblijfplaats van God, te vinden is in het mystieke lichaam van zijn Zoon Jezus.
Je hoort in deze lezing Jezus denken: deze tempel afbreken, jullie zelf breken, vooral ook in deze tijd, je tempels en kerken zelf af. Geen steen zal op de andere blijven liggen. Maar Jezus zegt: ‘wees niet bang: in drie dagen bouw Ik het Huis van hemelse Vader weer op’. En de evangelist Johannes zegt: Hij bedoelt niet het stenen gebouw, maar hij bedoelt de tempel van zijn lichaam. In Jezus’ lichaam, in zijn manier van leven, laat God zich ontmoeten. In onze manier van leven wil God zijn intrek nemen, niet in gebouwen van steen, goud en wierook. Hij vindt zijn woning waar mensen er voor God en voor elkaar zijn. Dat betekent ook: mensen op de been helpen en op de been houden.
Aan het Lichaam van Christus mogen ook wij deelhebben, want ook ons lichaam is de verblijfplaats van God. Onder en ín ons mensen wil hij wonen en zijn intrek nemen. En allemaal samen vormen wij het Lichaam van Christus, met elkaar verbonden in het Lichaam van Christus. Wij zijn die uitdrukking een beetje verleerd. Het klinkt misschien wat vreemd en zweverig. En toch is het een mooie naam: de kerk als het Lichaam van Christus, waar wij elkaar in God ontmoeten. Mooie gebouwen, eredienst en rituelen kunnen ook ontaarden, leeg en formalistisch worden. Dan hoeven ze niet te worden afgebroken, maar vaak wel gereinigd te worden. En zo hoort het ook.
Wie zondags naar het kerkgebouw gaat om het geloof te vieren en te voeden, moet dat ’s maandags ook laten merken. Niet door alleen je eigen stoep schoon te vegen, maar door de wereld te reinigen van het kwaad, door goed voor anderen te zijn. De hogepriesters hadden er grote moeite mee dat Gods woning niet in de stenen tempel, in het stenen gebouw, ligt. Zij worstelden daarmee. Maar waar kun je God vinden: in stenen gebouwen of in ons hart?
Het concilie van Chalcedon in 451 legde vast dat God zich laat ontmoeten in het mystieke lichaam van Jezus, dat op Goede Vrijdag werd afgebroken, maar drie dagen later uit de as verrees. Jezus als de verblijfplaats van God. Een oud kerklied brengt het zó onder woorden: ‘Ubi caritas et amor, Deus ibi est’- Waar vriendschap heerst en liefde, daar woont God, want God is Liefde. En Paulus begreep al dat die aanwezigheid zich niet alleen tot Jezus beperkte, maar dat wij allen samen Gods woning mogen zijn. Een antwoord waar sommige hogepriesters onder ons het nog steeds moeilijk mee hebben.
‘De tempel van God is heilig, en die tempel zijn jullie zelf’ zegt Paulus in de eerste Korintiërsbrief (3:16-17) En Paulus schrijft in zijn brief aan de Efeziërs: ‘Zo zijn jullie geen vreemdelingen, geen bijwoners meer maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en de profeten, terwijl de sluitsteen Jezus zelf is, die het hele bouwwerk in zijn voegen houdt.
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam
H. Augustinus en Noorddamcentrum