zaterdag 15 juli 2023
15e zondag door het jaar – A
Jesaja 55:10-11, Romeinen 8:18-23 en
Mattheüs 13:1-23
Jezus heeft zijn huis verlaten en bevindt zich aan de oever van het meer. Zie je hem daar zitten: te midden van de natuur, in alle stilte. Het is een plek om te mijmeren, om na te denken, om even te vertoeven bij je hemelse Vader. Maar vele mensen gunnen Hem geen rust. Ze hebben al zoveel over Jezus gehoord. Hun verwachtingen zijn hooggespannen. Wanneer begint die Jezus er nu aan? Hoe zit het dan met zijn ‘Hemels’ rijk dat Hij verkondigt? Komt daar nog iets van?
Een zaaier ging uit om te zaaien. En er was sprake van verstikkende onkruid, waar het zaad aan ten prooi viel (Is dat de onwil die we zelf proeven?) Of keiharde rotsbodem, of vreemde vogels die het oppikken. En wat misschien het ergste is: die oppervlakkigheid, waardoor het zaad geen wortel kan schieten. Dat voortdurend gevoel van de zaaiers: waar doe je het allemaal voor? Wat haalt het uiteindelijk uit? De tragiek van de zaaier die – na gedane arbeid – eigenlijk niets anders kan doen dan wieden en wachten: wat komt ervan op? Zal het groeien? Je bent helemaal geen type dat met de armen over elkaar kan zitten wachten. Je bent ploeger, zaaier, wilt wieden, mesten, sproeien. Je wilt alles wel, om het werk van je handen te laten gedijen. En niet alleen als je opvoeder bent. Alles wat mensen investeren, in hun werk, in hun acties, hun kerk, hun zaak. De orde of congregatie waar je bij hoort. Het eeuwige paarlen-voor-de zwijnen gevoel. Waar doen we het allemaal voor?
Soms hoor je mensen zeggen: ‘die en die heeft het hart op de tong’. Eigenlijk een loffelijke eigenschap: iemand die zijn hart op zijn tong heeft liggen! Maar we bedoelen het eerder als kritiek. We vinden dat elk mens zo zijn grenzen heeft, terreinen waar je niet over praat, niet met je eigen man of vrouw, niet met je vrienden en vriendinnen, zelfs niet met God. En zo groeit er voortdurend een afstand tussen wat we denken en wat we doen. Natuurlijk kunnen woorden een diepe inkerving achterlaten. Woorden komen ook nooit leeg terug. Woorden onthullen en ont-sluiten wat diep in mensen aan gevoelens leeft. Eenmaal uitgesproken gaan woorden een eigen leven leiden.
Woorden van kwaadheid zijn springlevend, ook al liggen degenen die ze hebben uitgesproken al lang begraven op het kerkhof. Woorden van goedheid, toen en toen uitgesproken, hangen als een beschermend gordijn rond onze wereld. Woorden die zijn blijven hangen en die ook nu nog mensen kunnen inspireren en in beweging kunnen zetten. Ook het woord van Jezus is blijven hangen en krijgt in 2023 zelfs nog zendtijd toegewezen. En in Jezus ontmoeten wij een mens die zijn hart zo op zijn tong had liggen, dat Hij geen woorden sprak zonder Zelf het Woord te willen zijn. Bij Hem geen onderscheid tussen denken en doen. Jezus ís wat Hij zegt: weg, waarheid, leven (Joh.14:6). Jezus praat niet over rechtvaardigheid, Hij ís rechtvaardigheid. Hij heeft zijn mond niet vol over vrede, maar wil de vrede zelf zijn. En telkens opnieuw houdt Hij ons voor: onze wereld krijgt alleen maar kansen – niet in schone woorden en machtige beloften – maar alleen naar waar mensen hun woorden vullen met hun eigen hart, daar waar mensen hun hart op de tong hebben.
Wie van ons maakt zich niet schuldig aan het spreken in holle woorden? Ze klinken in parlementen, in redevoeringen en preken. Het pathetisch uitgesproken ‘jawoord’ kan zelfs achteraf een leeg woord blijken te zijn, als blijkt dat het hart niet écht op de tong heeft gelegen! ‘Wat een leeghoofd zegt is zijn ondergang’, zegt het boek Prediker (Prediker 10,12). Jezus heeft het voortdurend over mensen die hun hele toekomst op drijfzand bouwen. (Matteüs 7:26) Of in de parabel van de zaaier: een gedeelte van het zaad viel op de weg, het werd door vogels weggepikt (Matteüs 13,4) één ander gedeelte viel op rotsachtige plekken, waar het niet veel aarde had. (Matteüs 13,5) Weer een ander gedeelte viel tussen de distels, het zaad verstikte (Matteüs 13:7). Tenslotte viel een gedeelte in goede aarde, en het leverde vele, vele vruchten op (Matteüs 13:8).
Wandelend door de velden van Galilea moet ook Jezus gezien hebben dat hetzelfde zaad niet dezelfde vruchten voortbrengt. Goed zaad heeft een goede bodem nodig. En dat is de andere kant van de zaak. Je kunt woorden van goedheid spreken, goedheid zelf willen zijn, maar de bodem moet er wel vruchtbaar voor zijn. Woorden van goedheid en vrede vallen overal neer, maar waar komen ze terecht? Driekwart van het zaad in de parabel van de zaaier komt niét goed terecht. Kwade machten lijken het iedere keer te winnen van de goede. Haalt het werkelijk iets uit? Maar na een slechte oogst zal toch geen enkele boer zeggen: in de herfst zal ik niet meer zaaien, want het kan in de winter bevriezen, het kan verdorren in de hitte of verrotten door de regen. Nee, elke boer zaait telkens weer opnieuw met onverwoestbare hoop dat het nieuwe zaad honderdvoudige vrucht zal dragen. Hij werpt het zaad met volle handen weg op de akker en keert terug met lege handen. Dan moet hij wachten, een jaar lang, en dan gebeurt het wonder: het zaad groeit waar het niet gaan kan, voor het oog onzichtbaar en verborgen in de schoot van de aarde. Boeren die wachten op het ideale weer, komen nooit tot maaien…. Daarom is hoop voor ons een wapen. Rustig zaaien met het hart op de tong, en dan maar wachten met lege handen, misschien zelfs een mensenleven lang.
Ik strooi maar wat zaad uit, hopelijk met mijn hart op mijn tong, en in de overtuiging dat het woord overal anders valt. De bodem is overal anders. Sommige mensen zijn gesloten voor het verhaal. Er kunnen persoonlijke zorgen zijn die het leven kaal en koud hebben gemaakt. Woorden ketsen af op onverschilligheid en boosheid. En natuurlijk zijn er degenen die elk woord dat ze horen geweldig vinden. Maar hun instemming kan oppervlakkig en gevaarlijk zijn, als ze niets doen met de woorden die ze horen. Om nog eenmaal met het Boek Prediker te spreken: ‘Als iemand onder u denkt, dat hij godsdienstig en vroom is, terwijl hij zijn tong niet in bedwang kan houden, dan is zijn vroomheid waardeloos’ (Prediker 1:26).
Een kind lijkt op zijn vader en moeder: zijn ogen, zijn mond, de vorm van zijn gelaat. Zo is het ook met de schepping en met alles wat in harmonie met de schepping gebeurt: het verkondigt de majesteit Gods, want het is het werk van zijn handen (Psalm 19). De dingen en de handelingen op deze aarde dragen het merk van Gods eigen handen. Daarom ligt er vaak een diepere zin in de gewone dingen van het leven. Gelijkenissen zijn als het gelaat van een kind. Zij verwijzen naar hun vader of moeder. Zo verwijst zaad naar de aarde, en zaad in de aarde op zijn beurt naar de vrucht, en de vrucht is een geschenk. Zo ook is het met het rijk van God: het is genade en genade als zaak dat vruchtbaar wil zijn in de aarde van ons leven (Matteüs 13:3).
Ambro Bakker s.m.a.