zondag 1 augustus 2021
18e zondag door het jaar – B
Exodus 16:2-4.12-16,
Efeziërs 4:17+20-24 en
Johannes 6:24-35
Wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben
En wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.
Vier zondagen lang lezen we uit de broodrede uit het zesde hoofdstuk uit het Johannes-evangelie. Vorig weekend hoorden we het verhaal van de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. Vier zondagen lezen we uit de broodrede uit het zesde hoofdstuk uit het Johannes-evangelie. Vorig weekend hoorden we het verhaal van de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. In dit tweede weekend gaan we verder met dit verhaal. Opnieuw noemt Jezus zichzelf hier ‘brood des levens’. Hij doet dat terwijl hij omgeven is met mensen die Hem opnieuw om brood komen vragen.
Er is duidelijk sprake van een misverstand. Hij heeft hen verrast met het brood dat Hij hen gaf, toen ze honger hadden. Ze komen nu terug voor datzelfde brood. Jezus verwijt hen dat ze niet hebben gezien dat het brood wat Hij toen gaf een teken was voor heel iets anders. Maar daarin zijn velen niet in geïnteresseerd, want ze willen opnieuw gratis brood krijgen om zo hun honger te stillen. Maar Jezus had het ons toch zelf geleerd in het onze Vader: ’Geef ons heden ons dagelijks brood’. Door heel onze mensengeschiedenis loopt toch de rode draad van honger en dorst. Oorlogen, opstanden, revoluties en volksverhuizingen zijn voortgekomen uit gebrek aan voedsel. De gesel van de honger teistert nu nog miljoenen mensen op onze aarde. Ook in het leven in onze tijd komt de honger telkens weer terug. Honger is de mens eigen.
Jezus zorgt ervoor dat iedereen voldoende te eten heeft. Er staat een jongetje met slechts vijf broden en twee vissen, maar een wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging zorgt ervoor dat iedereen te eten krijgt. En als ze gegeten hebben, blijven er zelfs 12 manden met broodresten over. En ik hoor Jezus opnieuw tegen zijn leerlingen zeggen: ’Geven jullie ze maar te eten, want als jullie delen, is er altijd voldoende te eten, zelfs voor de hele wereldbevolking! Geleerde mensen hebben uitgerekend dat de aarde voldoende voortbrengt om iedereen te kleden en te voeden. Waarom leven er dan toch zoveel mensen die omkomen van de honger?
In het verhaal van de Wonderbaarlijke Broodvermenigvuldiging van vorige week, waren de voornaamste woorden van Jezus: ‘als iemand honger heeft, geef hem dan te eten’. En intussen las ik twee weken geleden in de krant de meeste supermarkten aan het einde van de dag veel voedsel, die over de datum zijn, laten vernietigen! Hoe zorgvuldig gaan wij nog om met elkaar en met onze etenswaren? Vandaag gaat het verhaal verder. Plotseling, twee duizend jaar geleden, staat er Iemand op die van zichzelf zegt: ’Wie tot Mij komt, zal geen honger meer hebben’ (Joh. 6:35). Waar blijven wij met onze honger naar voedsel dat vergaat? Maar Jezus heeft het vandaag over het ‘brood uit de hemel’ dat Hij zelf is. Johannes zegt: ‘Brood uit de hemel gaf Jezus hun te eten’. Jezus als gebroken brood. Hij is het brood uit de hemel, en dat is andere koek dan ons dagelijks brood. Ons dagelijks brood en ons brood uit de hemel.
In het Exodusverhaal komen deze twee werelden ineens dicht naar elkaar. In het gebed van Mozes volgt de manna-regen. Heel letterlijk hemelse spijs, als voedselpakketje gedropt. Een natuurverschijnsel, als wonder ervaren. Als Johannes in het Nieuwe Testament Jezus zelf ‘brood des levens’ noemt, dan moeten we denk ik, wat dieper graven en verre blijven van het alleen maar materieel consumptieve. Jezus zegt: ‘Niet omdat jullie de tekenen hebben gezien zoeken jullie mij, maar omdat jullie van de broden hebben gegeten tot jullie honger gestild was. (Joh.6:26)
En Jezus probeert het dan nog maar een keer. Hij zegt: ‘zelfs het brood, het manna, dat jullie ten tijde van Mozes in de woestijn gekregen hebben, kon je alleen maar op die dag eten, de volgende dag waren de overgebleven resten al aan het rotten.’ Jezus heeft het over ander soort brood, het brood dat Hij zelf is, het Brood uit de Hemel. Alleen dit brood stilt in je leven definitief je honger. Dat zijn bekende woorden die in elke eucharistieviering klinken: ‘Dit is mijn Lichaam en dit is mijn Bloed, zelfs voor hen die mijn bloed wel kunnen drinken’.
Brood en wijn geven verbondenheid, gemeenschap met Christus. Op Witte Donderdag nam Jezus bij het laatste Avondmaal brood, sprak de zegenbede uit, brak het en gaf het aan zijn leerlingen met de woorden: ‘Neemt en eet: dit is mijn lichaam’. (Mt.26:26). De jonge kerk begreep het geheim van de Eucharistie als een werkelijke aanwezigheid van de Heer en de verbinding van zijn leven met de onzen. ‘Geeft niet het brood dat wij breken gemeenschap met het lichaam van Christus’? Omdat het brood één is, vormen wij samen één lichaam, want allen hebben wij deel aan dit ene brood (1 Kor.10:16-17). Want dit, zei Jezus: ’zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die mij eet, leven door mij’. (Joh. 6:57) Jezus zegt dan ook: ‘Werkt toch niet voor voedsel dat vergaat.’ Jezus ként ons. Hij kent ook onze voornaamste zorg: eten en drinken, geld verdienen en geld bezitten. Maar geld noch bezit maken ons écht gelukkig. Voor leven is méér nodig, want een mens leeft niet van brood alleen. Brood heb je nodig, maar je leeft pas écht door vrede, liefde, vriendschap, eerlijkheid, oprechtheid en geluk. Een hand op je schouder, een kus op je wang, een hartelijk en bemoedigend woord heb je even hard nodig als dagelijks brood.
In gebaren van brood en wijn geeft Jezus zich als gebroken brood en als een beker uitgegoten wijn. Dat kost bij elkaar maar een paar kwartjes. Maar er zit een geweldige opdracht in. Het betekent dat wij – in Gods naam – meewerken aan een wereld waarin geen lichamen meer worden gebroken en geen onschuldig bloed meer wordt vergoten. En als de leerlingen tegen Jezus zeggen ‘er is te weinig brood voor al die mensen die naar u luisteren’ is het antwoord van Jezus heel simpel, Hij zegt dan: ‘geven jullie ze dan maar te eten, dan is er heus genoeg voor iedereen!’
Tegenwoordig kopen we ons brood gesneden. Dat snijden deden we vroeger thuis aan tafel. Voordat moeder het kapje eraf sneed, maakt zij met het kartelmes een kruis over het brood. Ze gaf daar mee aan dat ze ervan overtuigd was dat alle goeds van God komt. Dat gebaar is nu versleten. En de meesten van ons vinden het zelfs niet eens belangrijk meer om voor en na het eten te bidden (tenzij opa en oma een keer komen mee-eten!) Wij hebben het brood immers zelf verdiend en zelf betaald! Maar als we ons dagelijks brood niet meer ervaren als een geschenk uit de hemel, dan verdwijnt ook de behoefte om dat brood met anderen te delen, want we hebben het immers zélf verdiend!
Als we feestvieren of rouwen, delen we met elkaar de tafel. Bij deze gewoonte sluit Jezus zich aan. Hij geeft zichzelf als gebroken brood. En dat onder zijn motto: ‘Niemand heeft groter liefde dan hij die zijn leven geeft voor zijn vrienden’. Tot de dag van vandaag mogen wij van die opdracht leven. Als het ons lukt zullen er veel mensen zijn die ín ons Gods stem verstaan. Een stem die zegt: lieve mensen, eerlijk zullen we alles delen. En niet: ik een beetje meer dan jij! De diepere boodschap van deze tweede ‘broodzondag’ is: wij moeten niet alleen ons brood met elkaar delen, we moeten ook zelf ‘brood uit de hemel’ en ‘brood voor deze wereld’ worden. En over dít brood heeft Jezus het. Want brood bestaat niet alleen uit meel en wat gist, maar ook uit woorden als: hartelijkheid, liefde, vriendschap, trouw, licht en vrede. Dat mogen wij aan elkaar blijven doorgeven. Deze bemoedigingen hebben we allemaal nodig als ons dagelijks brood! Delen in elkaars geluk, maar ook in elkaars pijn en verdriet. Dan kunnen pijn en zorg omslaan in verrijking.
Wat is het een zegen als je mensen ontmoet die tegen je zeggen: ‘ik ben blij dat jij er bent’, en ‘ik weet iets goeds van jou’. Deze woorden hebben we dagelijks broodnodig. Je wordt er letterlijk door gevoed! We worden er betere mensen van. En geloof het maar: alles van wat we nu delen zal zich vanzelf vermeerderen!
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam
H. Augustinus en Z. Titus Brandsmakerk