zondag 27 juni 2021
13e zondag door het jaar – B
Wijsheid 1:13-15+2:23-24,
2 Korintiërs 8:7-9+13-15 en
Marcus.5:21-43
Parochianen, een aangrijpend verhaal in dit weekend.
De overste van een synagoge komt verdrietig naar Jezus toe. Zijn dochter van twaalf kan elk moment doodgaan. Vader Jaïrus is naar Jezus gekomen om Hem te smeken dat hij zijn dochter de handen op zal leggen, opdat zij genezen wordt en mag blijven leven. Maar hij is niet eens uitgesproken of krijgt al het bericht dat zijn dochtertje intussen al is overleden. En je ziet het al voor je: een meisje van twaalf, opgegroeid als zuigeling, peuter, kleuter en klein kind. Met twaalf jaar is zij lichamelijk al volwassen.
Het was in het Oosten, ten tijde van Jezus, de leeftijd waarop een meisje ongesteld wordt en daarmee kan worden uitgehuwelijkt. Stel je voor: een meisje van twaalf, vol verwachting van alles wat komen gaat. Een jongen of meisje van twaalf dat nog tot alles in staat is. ‘Popelend leven en eindeloos verlangen’ zie je in de ogen van het jonge meisje. Ogen vol betekenissen: gespannen uitkijken, reikhalzen, ritselen, ruisen, trappelen van ongeduld, vurig verlangen. En meisje, op de drempel van haar volwassenheid. Ze heeft toch en hele toekomst voor zich? Maar toch gebeurt het: Een jong meisje van twaalf gaat dood. Jezus zegt tegen de vader van het meisje: ’Wees niet bang, maar blijf geloven’. Maar dan denk ik: het zou jouw kind maar zijn!
Jezus hoor ik zeggen: ‘Dit kind is niet dood, maar in een diepe slaap.’ Ondank het verdriet lachen sommige omstanders om wat Jezus zegt. Maar Jezus stuurt iedereen weg en gaat het huis binnen, naar het kind toe. Hij pakt de hand van het kind en zegt tot haar: ‘Talita Koemi’, wat vertaald betekent: ‘Meisje sta op’. Het kind is overleden, maar in springlevend bij haar Vader in de hemel.
Bij het lezen van dit evangelie van vandaag moest ik denken aan een passage uit het boek ‘De Gebroeders Karamazov’ van de Russische schrijver Dostojewski. Een moeder huilt om haar dode kindje. Ze gaat naar de Starets, de Russische priester. Die probeert haar te troosten en zegt: ‘je kind is gelukkig, want hij is bij God!’ De moeder zegt: ‘natuurlijk is mijn kind bij God, dat weet ik ook wel, maar een kind hoort niet alleen bij God, zij hoort ook thuis in de armen van haar moeder…’
Enkele jaren geleden heb ik een jonge moeder begraven. Na een tijd van opstandigheid was zij tot berusting gekomen. Zij had de dood in haar leven aanvaard. Alleen één ding kon ze bijna niet aanvaarden. In haar laatste uur fluisterde ze nog: ‘Wat zou ik nog graag bij mijn kinderen blijven. Ze hebben me nog zo nodig, vooral de kleinste. Ik zou nog graag bij hen blijven en voor hen zorgen’. Dat was ook de grote verzuchting van Jezus. Hij wist hoe zijn vrienden en vriendinnen achterbleven als schapen zonder herder. Maar wat die moeder niet kon, heeft Jezus wel kunnen doen. In zijn liefde heeft Jezus het uiterste gedaan wat Hij doen kon. Hij zei: ‘Ik laat jullie niet als wezen achter. Ik zal bij jullie blijven’. Hij nam het brood in zijn handen en zei: ‘Dit is mijn lichaam gebroken voor jullie’. Hij nam een beker fonkelrode wijn en zei: ‘Mijn bloed, voor jullie vergoten, zelfs voor hen die mijn bloed wel kunnen drinken’.
Natuurlijk: iedereen weet al sinds zijn kinderjaren dat alles wat leeft sterven moet. We weten dat bloemen verwelken, dat dieren doodgaan, dat mensen sterven. We wéten dat de dood bij het leven hoort, maar we zwijgen erover als het graf. We leven liever. Tot de dood je overvalt in je geliefde of voor je eigen deur staat. Dan kunnen we er niet om heen. Vaak proberen we een tip van de sluier op te lichten. Waarzeggers worden geraadpleegd, spiritistische zittingen worden bijgewoond om contact te krijgen met dode mensen. We luisteren ademloos naar getuigenissen van mensen die schijndood zijn geweest. Indringende verhalen over helder verlichte tunnels, bestrooid met geurige bloemen.
Omdat we geen raad weten met de dood, praten we er liever niet over. Als we dat wél doen, gebeurt dat luchthartig. Dan zeggen we, schouderophalend, dat de dood nu eenmaal bij ‘t leven hoort, bij de kringloop van de natuur, waarvan ook de mens deel uitmaakt. Wij maken plaats voor een nieuwe generatie. Anderen zeggen dat je blijft voortleven in je kinderen en kleinkinderen. Zo troosten wij elkaar. Maar het is een halve troost? Wat blijft erover van dit soort redeneringen als de dood in ons leven aanklopt, of als je geliefde mensen ziet wegglijden achter het zwarte gordijn van de dood?
Jezus minimaliseert de dood niet. Hij huilt dikke tranen als hij de dood tegenkomt. ‘Zijn gemoed schoot vol’, toen hij aan het doodsbed stond van zijn vriend Lazarus. Vandaag staat Jezus aan het doodsbed staat van een klein meisje, de dochter van Jaïrus, de overste van de synagoge. Waar blijf je met al je mooie theorieën als ‘n klein kind levenloos in je armen ligt? Dat kan de bedoeling van het leven toch niet zijn? Als mensen oud zijn, zeggen we: hij had de leeftijd. Dan kunnen we de dood nog enigszins plaatsen. Maar als je aan het doodsbed staat van zo’n klein kind trekt het verdriet dubbel door je heen.
Dat gebeurde ook bij Jezus. Verdriet trekt door hem heen. Maar tot omstanders zegt Hij: ‘waarom dat gehuil en dat geween? Het kind slaapt alleen maar’. ‘Talita Koemi’, ‘Meisje, sta op Een schrale troost? Eén kind in de geschiedenis ontworsteld aan de klauwen van de dood? Wat heeft dat nou voor zin? En bovendien: dat kind is later weer gestorven – uitstel van executie? Tot de dag van vandaag buigen moeders zich over hun dode dochters en zonen. Wat hebben we nu aan zo’n verhaal, aan zo’n herinnering?
Blijkbaar wil Jezus ons vandaag iets anders zeggen. Hij laat zien dat voor mensen die écht geloven dat de dood zijn angel verloren heeft. Als mensen aan wanhoop ten prooi vallen, zegt Jezus: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven.’ Een goedkope troost? Vergeet het maar. Het zijn troostvolle woorden van iemand die zichzelf in de arena van het lijden heeft begeven. Jezus is ook niet zomaar gestorven. Natuurlijk wist Hij dat Hij terug zou keren bij zijn Vader in de hemel. Maar we horen Hem ook bidden: ‘Vader, indien dat mogelijk is, laat deze lijdensbeker dan aan Mij voorbijgaan.’
Jezus heeft net als wij met het leven geëxperimenteerd en geworsteld. Hij heeft het leven liefgehad. Hij was bereid om zijn leven te breken en te delen met anderen. En Hij had daarbij een nieuwe wereld voor ogen. Een wereld waarin niet de dood, maar het leven het laatste woord heeft. Niet God heeft de dood gemaakt. Hij schept geen behagen in de ondergang van al wat leeft. Leven betekent dat je de dood zijn macht ontneemt. Dat je al tijdens je leven leert opstaan bij het leven. Ook het jonge kind dat sterft – met eigenlijk nog zoveel toekomst voor zich.
Maar de tragiek is dat we het leven proberen te vangen in statistieken en cijfers. Ook kinderen genieten van het leven en lijden eraan. Misschien leeft een kind wel dubbel, omdat het elke dag nog zoveel nieuwe mensen en zoveel nieuwe dingen ontdekt. Dat is ook bij het dochtertje van Jaïrus het geval. ‘Geeft het kind nu maar te eten’, zegt Jezus. Dat waren we bijna vergeten: dat we tot stervens toe geroepen zijn om te leven.
Een man vecht voor het leven van zijn dochtertje: zij mag opstaan bij het leven. Het evangelie van vandaag is een les voor ons leven. Blijf zoeken bij het leven. Blijf zoeken naar mensen in wie je vertrouwen hebt. Opstaan bij het leven. Het zijn mensen van een ánder recept: Als iedereen zegt ‘je kunt doodvallen’, zeggen zij ‘sta op!’ Als iedereen roept: ‘weg met hem’, zeggen zij: ‘Kom er maar bij.’ Als iedereen zegt: ‘weg met dat stuk ongeluk’ zeggen zij: ’je geloof heeft je gered.’ Als iedereen zegt: ‘die jongen groeit op voor galg en rad’, zeggen zij: ‘je hebt nog een hele toekomst voor je.’ Als iedereen zegt: ‘ik schrijf je af’ zeggen zij: ‘je staat geschreven in de palm van Gods hand.’ Als iedereen zegt ‘dood is dood’, zeggen zij: ‘wat er ook gebeurt, er wacht jou een paradijs.’ Zo zouden we het nu al tijdens ons leven kunnen ‘leren opstaan bij het leven!’
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam
St. Augustinus en de H. Urbanus Amstelveen