zondag 23 januari 2022
3e zondag door het jaar – C
Nehemia 8:2-4a+5-6+8-10,
1 Korintiërs 12:12-30 en
Lucas 1:1-4+4:14-21
De vier evangelisten, Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes, hebben een verschillend verhaal over het begin van Jezus’ openbaar optreden. Marcus begint zijn evangelie met het uitdrijven van demonen (kwade geesten). Matteüs begint zijn evangelie met genezingen, heel kort, en laat ogenblikkelijk de Bergrede volgen. Johannes begon vorige week met dat teken op die bruiloft in Kana waar water wijn werd en Jezus zijn glorie openbaarde. En tenslotte begint Lucas zijn evangelie met het verhaal over een synagogedienst in Nazareth. Waarom dat verschil? Ik denk omdat in het begin het thema van het hele evangelie doorklinkt.
- Zo laat Marcus ons zien hoe Jezus heeft gevochten tegen de duivelse machten die onze wereld tiranniseren.
- Zo laat Matteüs ons zien hoe Jezus kwam om het koninkrijk van God in zijn verkondiging en in zijn tekenen duidelijk te maken.
- Zo laat Johannes zien hoe Jezus kwam om Gods glorie, Gods lichtende aanwezig te openbaren.
Over één ding zijn de evangelisten het met elkaar eens: Jezus is begonnen in Galilea. Laten we nu luisteren naar de vierde evangelist Lucas.
Lucas begint zijn verhaal in Galilea. Galilea was de zelfkant, de achterbuurt van heel Israël. Galilea had een slechte naam, vol buitenkerkelijkheid en achterlijke sociale toestanden, morele verwildering en politieke complotten. Donker Galilea: het land waar de mensen plat praten en vuile handen hebben.
En Jezus mag dan een goede naam hebben in Galilea, dat alleen al zal Jezus een slechte naam geven, de zelfmade rabbi, afkomstig, niet uit Jeruzalem, maar uit de provincie! Bewust keert Jezus na zijn doop terug naar Galilea om daar te beginnen. Dat is al een soort thema van Lucas, want Jezus begint allereerst aan de onderkant van de samenleving. Maar in dat hopeloze Galilea werkt Jezus in de kracht van de heilige Geest. Wat is dat, en wat doet hij? Een godsdienstige opwekkingscampagne, een genezingstournee? Geen sprake van, hoor u maar: Hij leert in hun synagogen. Dat wil zeggen: Jezus legt daar in de schrift uit dat het weer nieuw en bevrijdend klinkt. Wat Hij zegt is van toepassing op de mensen van hier en nu. Zelfs zo dat mensen genezen worden en loskomen van hun gebondenheid. Door iedereen verheerlijkt, staat erbij. Alles is nog rozengeur en maneschijn. Zijn naam en faam gaan door de hele streek. Een grote en belangrijke zoon van zijn eigen land is hij, die Jezus van Nazareth!
Jezus kan rekenen op de sympathiek van velen. In het donkere Galilea dreigt Jezus een groot succes te worden: dit is toch ónze Jezus! Dan komt het moment dat hij naar Nazareth gaat, zijn vaderstad. Dat zal wat geweest zijn! Stel je voor, Jezus de Zoon van Jozef en Maria keert terug in de stad. Daar hebben ze naar uitgekeken, want wat wordt er niet allemaal over Hem verteld! Intussen: wij weten weinig van Jezus zelf, maar in Nazareth weten ze veel van wat wij niet weten en graag zouden willen weten. Ze kennen hem zo goed dat ze hem willen leren kennen. Het is sabbat, er is een dienst in de synagoge. Jezus is onder de mannen die daar samen zijn om naar de Schrift te luisteren en de gebeden te zeggen.
Onder het geroezemoes volstrekt zich de eeuwenoude liturgie. Het murmelt maar voort: gebed en gesprek door elkaar heen. Het is een mondige gemeente daar. Niemand houdt zijn mond, maar ook kan iedereen uit de Profetenrol lezen en de preek houden. Wie zal dat vandaag zijn? Nazareth wordt niet teleurgesteld. Als de profetenrol tevoorschijn wordt gehaald staat Jezus op. Het wordt heel spannend. Het is of Lucas de spanning aangeeft door het verhaal te rekken, als een vertraagde film. En het valt me op: allemaal werkwoorden achter elkaar: opstaan, het boek aangegeven krijgen, het openen, de tekst vinden, het boek sluiten, het teruggeven aan de dienaar, gaan zitten, beginnen te spreken. En aller ogen zijn op hem gericht, Hoe staan die ogen? Belangstellend, argwanend, afwijzend?
Jezus leest Jesaja 61, een bekende en geliefd Bijbelgedeelte. Het gaat over iemand die goed nieuws heeft voor alle armen en slaven. En dat is Israël in ballingschap en in verdrukking. Het grote uur van God, het jaar van zijn welbehagen, is aangebroken. De schulden zullen worden kwijtgescholden, de slavernij wordt ongedaan gemaakt. Israël is weer vrij. Maar dat zijn mooie woorden die nog steeds geen werkelijkheid zijn geworden. Zojuist is daar nog om gebeden: God, herstel uw volk. En nu komt het: Jezus gaat uitleg geven. En hij begint te spreken: heden is dit Schriftwoord in uw oren vervuld. Met andere woorden: als u het hoort (en er dus ernst mee maakt) is dit werkelijkheid geworden. Het grote moment is aangebroken. Let op dat woord heden. Dat is een typisch Lucas-woord. Het staat midden in een tijd die gonst van verwachtingen: morgen, overmorgen. Heils- en onheilsverwachtingen.
Het kenwoord van Lucas is niet morgen, maar heden. Dat is ook het thema van die preek daar in Jezus’ vaderstad, hier en nu, het jaar van de Heer is aan gebroken, goed nieuwe voor slaven en armen. ‘Morgen’ wordt vandaag in en om Jezus. En Jesaja 61 is zijn programma: een blijde boodschap voor armen, vrijheid voor gevangenen, genezing voor gewonden, het gezicht naar verblinden. En dan gaat er wat gebeuren in de synagoge van Nazareth. De stemming slaat om. In onze gangbare vertaling staat er na Jezus’ woorden: allen betuigden hun instemming met Hem en bewonderen zich over die woorden van genade die van zijn lippen wamen. Het lijkt net of er eerst verwondering en bewondering is. En pas later als Jezus zelf bits wordt is er sprake van boosheid en ergernis. Maar als je nog eens in de tekst duikt, dan gaat het tableau ineens veranderen.
Je zou de reactie op Jezus’ preek ook zo (en wellicht beter) kunnen vertalen: Ze getuigden over hem, dat wil zeggen: ze waren met Hem aan het discussiëren – en ze waren geschokt door de woorden van genade die uit zijn mond kwamen. Het zijn de woorden van genade die de woede opwekken. En nu moeten we Jesaja 61 vergelijken met wat Jezus voorleest. Dan blijkt dat midden in een zin is gestopt, en dat hij iets weglaat. Jezus heeft het over het jaar van het welbehagen van onze God. Dus: de vijanden zullen verslagen worden, de goddelozen zullen ten ondergaan, het land zal gezuiverd worden van alles wat Gods heil en Gods wil weerstaat, en het arme Galilea dat de eeuwen door zo te lijden had gehad onder de dreunende soldatenlaarzen, onder geweld en onderdrukking en misbruik van macht, zal bevrijd worden. Maar dat gebeurt niet, in de verste verte niet.
Jezus probeert de goddelozen met liefde te winnen en zal straks zelfs eten met hen die het oordeel over zichzelf hebben afgeroepen. Hij is niet tegen niets en niemand, Hij zet niemand nergens tegen op, hij is de genade in eigen persoon. Maar dat is eenzijdig, zeggen ze in Nazareth. Waar blijft het oordeel, waar blijft de wraak, waar blijft de ondergang van het anti-goddelijke? En als hij zegt: heden is dit Schriftwoord in uw oren (in uw oren, niet voor uw ogen) vervuld, dan maakt het alleen nog maar erger. Want dat klopt niet. Jesaja 61 gaat niet in vervulling zolang de Romeinen rondlopen, de tollenaars doorgaan met uitzuigerij en Herodes breeduit op zijn troon blijft zitten, elke verzetshaard grondig wordt opgeruimd en zelfs Johannes de Doper die zijn dagen in de gevangenis moet slijten. Mijn God, is dit nou schriftuitleg! Genade! Waar blijft het oordeel (het oordeel over anderen wel te verstaan). Toen zeiden ze: is dit nou de zoon van Jozef? Dat is toch de zoon van een timmerman? En waar haalt hij al die woorden vandaan?
Onze vertaling suggereert bewondering en verwondering. Maar hoor het woedende gesis, hoor het venijn in die opmerking die Jezus kleineert. Jij, zoon van Jozef, weet je nog? En met die ene opmerking schuiven ze Jezus naar de rand van de afgrond. De liturgie wordt onderbroken. De kerkgangers (niets is zo gevaarlijk in onze wereld als religieus fanatisme) zijn zo vervuld, zo bezeten, van woede dat ze opstaan om deze stem voorgoed het zwijgen op te leggen. Maar rustig doorbreekt Jezus de muur van haat en woede. En hij gaat verder, richting Goede Vrijdag. Want daar zal het, na drie jaar op uitlopen. En niet morgen, vandaag zal het gebeuren.
Naar W.R. van der Zee, Vandaag gebeurt het.
Boekencentrum 1985, pag.74-78)
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam
Locaties: Augustinus en Titus Brandsma