zondag 18 juni 2023
11e zondag door het jaar- A
Exodus 19:2-6a, Romeinen 5:6-11 en
Mattheüs 9:36-10:8
In de nacht van dit weekend 17-18 juni lopen maar liefst 5500 jongeren in tien steden de veertiende wandeling van de ‘Nacht van de Vluchteling’. Samen vragen deze jongeren hun aandacht voor de mensen op de vlucht. En zij halen zoveel mogelijk geld op voor actuele noodhulp wereldwijd.
Het is goed om te weten dat ook wij in Nederland ‘het verdrag van het Vluchtelingenverdrag’ hebben ondertekend. Maar het is droevig om te weten als vanzelfsprekend te horen dat wij de vele vluchtelingen blijkbaar niet meer kunnen opvangen. Maar het is goed dat 27 regeringen in Europa een samenwerkingsovereenkomst hebben kunnen sluiten over de toelating van vluchtelingen. Niet voor niets hebben ‘De Verenigde Naties’ 20 juni uitgeroepen tot ‘Internationale Dag van de Vluchteling’. Vandaag is onze paus Franciscus weer uit het ziekenhuis gekomen. Zelfs in het ziekenhuis heeft hij ons laten zien hoe hij zich blijft inzetten voor de talloze vluchtelingen. In het bijzonder zijn afschuw over de gezonken migrantenboot voor de Griekse kust. Vermoedelijk zijn daarbij honderden vluchtelingen om het leven gekomen!
Maar ook wij hebben een beeld van de vluchtelingen, ook in onze samenleving. Hoe gaan wij nog met vluchtelingen om? De oer-geschiedenis van de mens verhaalt ons dat de mens in het zweet voor zijn brood moet werken totdat hij terugkeert tot de grond, waaruit Hij genomen is. (Genesis 3:19) In het boek Job lezen we: moet een mens niet zwoegen op aarde en dagen maken van een dagloner (7:14)? Niemand ontkomt meer aan bedroevende beelden uit de hoeken van de wereld via de massamedia. Het zijn beelden van mensen afgetobd als schapen zonder herder (Mattheus 9:36). Het zien van deze beelden kan soms te veel worden voor ons gevoel. Toch is er maar één geldig antwoord bij het zien van die menigte mensen: zich door medelijden laten bewegen en er iets aan doen. Jezus zoekt geen televisiekijkers, maar arbeiders. De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig. (Matteüs 9:37)
Zelfs als je voor de eerste keer in de machtige wereldstad Parijs komt, word je al getroffen door de aanblik van een mens, die zomaar op straat ligt: tegen een kerkmuur aan, onder de bruggen van de Seine, of in een onderaardse gang van de metro. Soms ligt hij zelfs uitgestrekt over het trottoir van een drukke winkelstraat, zodat voorbijgangers er met een grote boog omheen moeten lopen. Daar ligt zomaar een mens, een paar schamele bezittingen naast zich, armzalig en pover gekleed, of liever: met lompen bedekt. Daar ligt een mens, blijkbaar in een diepe vaste slaap, schijnbaar zorgeloos. Hij heeft daar plaats genomen, moe van het zwerven. Hij heeft gedacht: hier ga ik even rusten. Die straat, die weg, dat park, die brug, die gang: het is allemaal mijn territorium. Maar wie doet me wat? Niemand zal iets van me wegnemen, want ik heb niets! Niemand zal op me trappen, want ik ben niets! Zo’n zwerver, zo’n clochard, is in Parijs ‘n bekend en vertrouwd beeld.
Maar over heel de wereld zijn er daklozen. ‘s Nachts trekken honderdduizenden kinderen in de leeftijd van 8 tot 16 jaar door de grote steden van Latijns-Amerika. Ze hebben geen dak boven hun hoofd en leven in groten getale van diefstal en roof. Maar ook in zo’n rijk westers land als de USA zijn er veel mensen die dakloos zijn. Daar leven veel mensen onder het bestaansminimum. Enkele jaren geleden zijn in een stad als New York de gaarkeukens weer ingesteld. Zelfs ons eigen land telt duizenden zwervers. Enkele honderden van hen vinden in de vrieskou een warm bed. Miljoenen mensen zonder dak boven hun hoofd. Daklozen en clochard, ook ooit ergens geboren.
Ook zij hebben een moeder gekend die zich heeft gebogen over haar pasgeboren kind. Maar ook een clochard heeft zijn gevoelens en verstand, zijn verdriet en verlangens, zijn eigen geschiedenis. En toch gaat hij naamloos ten onder: een onbekend mens, zonder eigen adres, zonder taak of doel. Aan de rand van de maatschappij terecht gekomen, met hoogstens wat vriendschap van andere zwervers. Niemand die hen écht nodig heeft, niemand die op hen wacht. Niets aan te doen, hoor ik mensen zeggen, ze willen vaak ook niet anders. Ze voelen zich gelukkig onder de bruggen van Parijs!
Gelukkig dat een Franse priester als Abbé Pièrre daar ‘toen anders over dacht. Hij wist hoe hard en meedogenloos het leven kan zijn. Hij wist als geen ander dat wij leven in een wereld, waarin veel mensen dreigen te verworden tot dingen, tot cijfers voor een statistiek. Een wereld, waarin mensen steeds meer worden tot een te verwaarlozen nietigheid. Wat voor belang heeft de maatschappij bij deze zwervers? Een mensenleven is blijkbaar maar weinig waard, als het niet omkleed is met bank- en gironummers. Als Jezus de menigte mensen ziet, wordt hij door medelijden bewogen. Hij ziet ze liggen: als schapen zonder herder. Mensen die daar liggen zonder dat iemand hun leven richting of betekenis geeft, iemand die het lef in zijn lijf heeft om naar hen toe te gaan, naar hen af te dalen. En Jezus komt in het verhaal van Matteüs letterlijk de berg af waar hij de leefregels van het Verbond op een nieuwe manier heeft uitgelegd. Mensen zonder herders, in de steek gelaten omdat er ‘belangrijkere’ dingen zijn dan de zorg voor en om mensen en hun levensgeluk.
De verleiding is groot om het bijltje er maar bij neer te gooien. In je eentje kun je toch de wereld en de kerk niet veranderen, meer menselijk en barmhartig maken. Dus gaat Jezus op zoek naar bondgenoten. Hij kiest ze zelf. En het wordt een zootje ongeregeld. Er zitten driftkoppen bij, bedriegers, een afperser en een verrader bij. Met naam en toenaam worden ze genoemd. Maar Hij kiest ze uit. Ze mogen meegaan in de beweging van God. Ze zijn mensen in wie de mooie en indringende woorden van de Bergrede handen en voeten krijgen. Mensen op zoek naar herders. Waar zijn ze gebleven en waar zijn ze nu? Waar blijft onze menselijke solidariteit van de kinderen van een en dezelfde Vader? Waar is onze solidariteit ver weg en dichtbij?
Carlos Mesters, de Nederlandse theoloog die onder de allerarmsten in Brazilië werkte, heeft een boekje geschreven: ‘Zes dagen in de kelders van de mensheid’, heet het. Hij ziet de mensheid als één groot gebouw. Boven op zolder, met het beste zicht op de wereld, zitten de allerrijksten. Hoe lager je komt, des te armer worden de mensen. Totdat je terecht komt in de kelders van de mensheid. Daar vind je de allerarmsten. Die zijn in een voortdurende strijd gewikkeld tegen honger, dorst, onderdrukking, overheersing, ziekte en vervuiling. Hun kinderen sterven al jong in hun armen en ze schreeuwen dagelijks ongerechtigheid. Waar ze wonen, worden ze vertrapt. Wat zij hebben opgebouwd, wordt vernield. Maar hij wijst ook op de honderdduizenden die van zolder zijn weggetrokken om te gaan werken in de kelders van de mensheid.
Tweeduizend jaar van breken en delen. Miljoenen malen per dag vieren we in de wereld eucharistie met elkaar. Wat heeft het tot nu toe opgeleverd? Het aantal mensen, dat verblijft in de kelders van de mensheid, neemt nog dagelijks toe. En wat komt er terecht van ons eigen leven? Heeft bij ons dat breken en delen zich doorgezet? Er is nog te veel verdriet, wanhoop en uitzichtloosheid. Er worden in onze wereld dagelijks nog te veel mensen onderuitgehaald. Jezus heeft maar een zorg gehad. Wat Ik nu ga beginnen in jullie twaalf, is de vorming van een nieuw Godsvolk. Jullie zullen de stamvaders worden van het nieuwe Israël.
En als Ik jullie uitzend, laat het dan niet bij mooie woorden, maar draag mijn evangelie in daden van geloof. Misschien is dat wel de ziekte van onze tijd. Dat we geen tijd hebben, dat we ons te veel zorgen maken over de buitenkant, en vergeten waar het in wezen om gaat: om mens te zijn voor elkaar, broeders en zusters, kinderen van dezelfde Vader, die zijn zon over iedereen laat opgaan. Gunnen we elk mens een parkeerplaatsje in de zon. Want geen enkel mens hoeft in de duisternis te blijven, God zij dank!
Ambro Bakker s.m.a.