zondag 17 september 2017
1 Cor.12:12-31 en Marcus 1:16-20
Beste Eugène, familieleden, vrienden en vriendinnen, parochianen en onze vele gasten,Ik voel me vereerd dat ik vandaag, namens de bisschop van Haarlem-Amsterdam, jou Eugène, mag installeren als mede-pastoor van de parochie RK Amstelland. En bij zo’n feestelijk gebeurtenis hoort natuurlijk een ‘feestpreek’. In mijn kinderjaren begon deken Jacobs in Alkmaar, vanaf de hoge kansel, zulke feestmomenten met de aanhef: ‘feestvierende gelovigen’ Die woorden ben ik nooit vergeten. Als kind dacht ik: als ik ooit zelf priester word, wil ik op feestelijke momenten, beginnen met diezelfde woorden: ‘beste feestvierende gelovigen’. En mooie aanhef. Maar dan moet vervolgens de feestpreek komen. Maar ja, wat ga je dan zeggen?
Laat ik maar beginnen met een verhaaltje. Drie kleine jongetjes zijn aan ‘t opscheppen. De eerste zegt: ‘mijn moeder is erg handig op haar pc. Ze schrijft elke dag een paar regels op. Dat noemt ze een gedicht. Dan gaat ze naar een uitgever en verkoopt het voor honderd euro per gedicht’. ‘Dat is nog niks’, zei het tweede jongetje: ‘Mijn moeder schrijft ook gedichten op de pc en zet er daarna noten onder. Dan heeft ze een liedje. Daar krijgt ze 200 euro per lied voor’. ‘Mijn oom’, zei de derde heel trots, ‘is pastoor. Die schrijft elke week een paar regels op en dat noemt-ie dan een preek. Daarna hebben ze de volgende dag acht mensen nodig om het geld op te halen!’
Als pastoor maak je elke week, soms bijna elke dag, weer een preek. Dat is niet altijd even gemakkelijk. Maar dit keer was het, door de lezingen die jij zelf hebt gekozen Eugène, niet zo moeilijk. Als evangelie heb je gekozen voor het verhaal over onze roeping. Jezus die aan de oever van het meer van Galilea zijn eerste leerlingen, eenvoudige vissers, uitnodigt om Hem te volgen en vissers van mensen te worden. Op 1 juni 1996 heb jij, Eugène, ook je visakte gekregen. En dat je kunt vissen heb je, na die 21 jaar pastorale ervaring, ons al laten zien.
Laat ik op het evangelie vandaag eens wat nader ingaan. Dat verhaal speelt zich af bij het meer van Galilea. Ongetwijfeld, Eugène, weet je dat er in Israël twee meren liggen, die door de Jordaan met elkaar verbonden zijn. Het meer van Galilea en de Dode Zee. Rond het meer van Galilea is het vol leven. De grond is er vruchtbaar en er liggen welvarende steden. Het meer wemelt van vissen. Maar ga je slechts 80 kilometer verder, dan kom je bij de Dode Zee. Daar is alles doods en ziltig. Er is geen spoor van leven – geen vis houdt het eruit. Geen steden, geen bomen, geen struiken. Niet voor niets noemen mensen dit: de Dode Zee.
Waarom zijn deze twee meren, die zo dicht bij elkaar liggen, zo verschillend? Zo verschillend dat het ene meer symbool van leven, het andere meer symbool van de dood is geworden? De oplossing is eigenlijk heel eenvoudig: het meer van Galilea ontvangt ‘t water van de Jordaan en geeft het weer aan de Jordaan terug. Daarom ook is er leven mogelijk. Het water van de Dode Zee gaat niet meer verder, vormt het eindpunt van de rivier. Er vindt geen wisselwerking plaats. Daardoor is het water brak geworden, ziltig en zout. Daarom verdwijnt alle leven er. De Dode Zee draagt de dood in haar schoot.
Wat een symboliek! De mens die alles voor zichzelf houdt, die niets meedeelt, die zich afsluit voor anderen, kwijnt weg en sterft af. Mensen die alleen maar ‘ik’ kunnen zeggen en ‘ik’ kunnen denken, verliezen hun contacten, zien hun vrienden verdwijnen. Wat overblijft is de dood. Maar er zijn ook mensen die de liefde die ze ontvangen weer doorgeven aan anderen. Mensen die ‘jij’ denken en ‘jij’ doen. Rond hen ontstaat liefde vriendschap en dankbaarheid. Bij zulke mensen voel je je thuis. Daarom ook vinden de wonderen van liefde (zoals de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging) die Jezus verricht ook altijd plaats bij het Meer van Galilea en niet bij de Dode Zee.
Zo moet je het water van je doopsel niet alleen voor jezelf te houden. Doe je dat wel dan wordt het water brak. Maar als je het water van de doop doorgeeft aan anderen, dan blijft het stromend, helder en levend water. Daar kan geen regendruppel tegen op. Laten wij het water van ons doopsel niet tot brak water worden. Ons geloof, onze hoop en onze liefde, willen wij, in Jezus Christus, concreet delen met alle gelovige gemeenschappen van RK Amstelland, en ook in ons contact met andere geloofsovertuigingen en godsdiensten. En wij bidden God dat het water van ons doopsel blijft vloeien als een heldere gelovige stroom van geloof, en een hoop liefde. Ons pastoraal team is nu vrijwel op sterkte en we hebben een krachtig parochiebestuur en enthousiaste locatieraden en bewogen vrijwilligers en vrijwilligers. Samen mogen wij het evangelie verkondigen, niet alleen in mooie woorden, maar vooral in concrete daden.
Het verhaal van het evangelie van vanmorgen moet verteld zijn in de eerste christengemeenten. Daar waren ze enthousiast begonnen. Maar de wereld aanvaarde hun woord van bevrijding niet. Ze worden uitgemaakt voor dromers en naïevelingen. Ze werden voor de rechter gebracht en hun lot is ‘t lot van de martelaren. Er vloeit bloed. Hun inzet is gigantisch, het resultaat is maar miniem. Zo ontstaat er aarzeling en vertwijfeling. De jonge kerk verkeert in een crisis. Hebben zij dan toch op het verkeerde paard gewed? Dan vertellen zij elkaar het verhaal van de wonderbaarlijke visvangst. De hele nacht hebben de leerlingen gezwoegd en gewerkt. Op bevel van het Vleesgeworden Woord werpen ze opnieuw hun netten uit. De boot wordt gevuld tot zinkens toe. Zo’n verhaal geeft de jonge kerk weer moed om verder te gaan.
Zo is het verhaal van de wonderbare visvangst ook een verhaal vol bemoediging voor de kerk van vandaag. Ook wij mogen – op bevel van het Vleesgeworden Woord – onze netten blijven uitwerpen. En daarmee is het een verhaal dat ons kan bemoedigen. Ieder mens heeft van die dagen waarop je de moed in de schoenen zinkt: op je werk, in je huwelijk, je vriendschap, in je relatie met je kinderen of je ouders. En ook onze kerken zijn flink in beweging. Soms zakt de moed je in de knieën. Maar het geloof in het Vleesgeworden Woord kan ons boven die situatie uittillen. Zelfs als er bange woorden worden gesproken, is dat Woord van God vaak het enige woord dat je uit de put kan halen. Soms zie ik bij mensen een klein tegeltje in de gang hangen, met daarop de tekst: God geeft ons de noten, maar Hij kraakt ze niet voor ons.
Het geloof is geen toverstaf. Geloven in het Woord is niet bang zijn voor welke toekomst ook, is een wissel trekken op die toekomst, zelfs door dood, graf en elke crisis heen. Het evangelie van vanmorgen is duidelijk: allemaal zijn we geroepen om Hem te volgen. En je kunt het bijna niet geloven: vissers van mensen mogen we zijn. En onze netten zullen scheuren door hun overvloed. En aan deze wonderbaarlijke visvangst mag iedereen meedoen. Mannen en vrouwen en kinderen ontvankelijk maken voor de liefde van God. Dat zullen wij als pastores (twee pastoors en twee diakens) als onze opdracht zien. En we hoeven dat niet alleen te doen, we weten ons omgeven door heel veel mensen die ons geloof in RK Amstelland willen dragen en meedoen aan deze wonderbaarlijke visvangst.
In jou, Eugène, krijgen wij er een warme pastor bij. Natuurlijk zul je je Matteüsparochie in Hoorn missen, maar wij verzekeren je dat je ook hier in een warm nest zult vinden of misschien al hebt gevonden. Wat zijn we blij dat je vandaag officieel ons pastoresteam komt versterken. Het afgelopen anderhalf jaar hadden we een magere pastorale bezetting. Gelukkig dat veel vrijwilligers en vrijwilligsters zich extra hebben ingezet na het vertrek van onze geliefde pastoor Buitendijk die zijn pastorale werk voortzette in de Carmelietenparochie van Oss. Ik heb geweldig veel waardering voor de wijze waarop velen van u zich extra hebben ingezet. In het bijzonder dank ik vooral diaken Paul Koopman die, met zijn mensen, het werk in de Titus Brandsma heeft doorgezet.
Je hebt, Eugène, de laatste maanden al met velen van ons kennisgemaakt. Aan enthousiaste ontmoetingen heeft het je niet ontbroken. Wij hebben je nu al; leren kennen als een ervaren, maar vooral als een warme pastoor, die bruggen weet te bouwen. Ook wij, parochianen van Amstelland, mogen bruggenbrouwers zijn. Niet op zoek blijven gaan naar wat ons van elkaar scheidt, maar wat ons samenbrengt. Elkaar niet afbreken, maar elkaar opbouwen, in Gods naam. Dat is ons uitgangspunt. We hebben elkaar in deze tijd, waarin de kerk behoorlijk onder druk staat, heel hard nodig, om elkaar in ons geloof te bevestigen, en daarmee onze hoop niet laten varen, en te leven van elkaars liefde, omsloten door de liefde van God. We hebben God en elkaar hard nodig!
Dat was ook al de conclusie van Paulus in de eerste brief die hij schreef aan de inwoners van de stad Korinthe. Er waren nogal wat tegenstellingen en ruzies. En dan komt Paulus met een mooi verhaal, waarin hij beschrijft hoe wij met elkaar om moeten gaan. Hij vergelijkt de geloofsgemeenschap van Korinthe, en daarmee elke gemeenschap, met het menselijk lichaam. Die bestaat uit vele ledematen, maar ze vormen samen één lichaam. Zo is het ook met de Christus. Veronderstel dat de voet zegt: ’omdat ik geen hand ben behoor ik niet tot dat lichaam’, en dat het oog zegt: ‘omdat ik geen oor ben, hoor ik niet bij dat lichaam’. En als het hele lichaam helemaal gehoor was, waar blijft dan de reuk? Nee, alle ledematen hebben elkaar hard nodig om dat ene lichaam te vormen. En laat er geen verdeeldheid, geen tegenstelling, in dat lichaam zijn, want we hebben elkaar hard nodig. Als één lid van je lichaam lijdt, delen alle ledematen in de pijn. Als één lid wordt geëerd, dan slaat dat terug op het hele lichaam.
Zo komt Paulus uit bij onze geloofsgemeenschap, Ook