Palmzondag 5 april 2020
Het verhaaltje dat ik jullie ga vertellen gaat over een jongetje en zijn ezeltje. Het jongetje heette Jesjoea en zijn ezeltje Hemeltjelief. Ze woonden aan de rand van het bos in een hutje bij een oude man. Die oude man heette Knorrepot, maar hij knorde heus niet elke dag, maar alleen als hij met zijn verkeerde been uit bed was gestapt! Jesjoea en zijn ezeltje hadden het best naar hun zin bij Knorrepot. Ze hielpen hem door sprokkelhout uit het bos te halen voor de kachel en het fornuis. Ook haalden ze water, want een kraan hadden ze niet in het hutje. Dan moesten Jesjoea en Hemeltjelief helemaal naar de rivier lopen! Bij het hutje was ‘n stal voor de ezel. Die had Jesjoea zelf getimmerd. Ze waren dikke vrienden: Jesjoea en Hemeltjelief! Ook de oude Knorrepot was blij dat hij een beetje gezelschap had, want alleen is maar alleen, zei Knorrepot vaak.
Op een dag kwamen Jesjoea met zijn ezel uit het bos terug. Het was flink koud en de lucht zag helemaal grijs. Het zou vast gaan sneeuwen. Toen ze vlak bij huis waren, stond Hemeltjelief plotseling stil en spitste zijn grote ezelsoren! Hoorde hij iets? Jesjoea keek rond en daar zag hij twee mensen lopen: ‘n man en ‘n vrouw. Ze hadden hun jassen dicht geslagen voor de kou. ‘Waar gaan die twee naar toe?’, dacht Jesjoea. Toen hij dichterbij gekomen was, vroeg hij: ‘Moet u nog ver lopen? U kunt bij Knorrepot in de hut wel even uitrusten en een beker warme chocolademelk drinken. De kachel is aan en het is binnen lekker warm.’ ‘Dank je wel, jongen’, zei de vrouw, “maar we moeten snel verder, want ik draag een kindje bij me. Het is nog niet geboren, maar het komt heel gauw!’
Jesjoea keek naar de vrouw en dacht: die vrouw kan niet zo gemakkelijk lopen met een kindje in haar buik! En plotseling kreeg hij een idee. Hij fluisterde Hemeltjelief in zijn oren: ‘Zou je die vrouw op je rug willen dragen? Haar kindje moet nog geboren worden?’ Het ezeltje zei het enige woord dat ezels kunnen zeggen: ‘IA’ En dat betekent: ‘ja hoor!’. En toen zei Jesjoea: ‘neemt u de ezel maar mee. Ik red me wel. Maar stuurt u hem wel terug als u hem niet meer nodig hebt. Hij kan zelf wel de weg naar huis terugvinden’ Wat waren ze blij, die twee mensen. Jesjoea hielp de vrouw op de rug van het ezeltje te komen. Voorzichtig stapte Hemeltjelief ‘t weggetje op. ‘Dag Hemeltjelief’, riep Jesjoea, ‘kom gauw terug. Ik wacht hier op je!’ En hij bleef kijken tot het ezeltje met de twee mensen uit het oog verdwenen was.
Na ‘n paar dagen werd midden in de nacht de oude Knorrepot ziek. Jesjoea ging de dokter halen. Maar wat was het koud en wat lag er een dik pak sneeuw! ‘Was Hemeltjelief er maar’, dacht hij, ‘die weet in de sneeuw tenminste de weg’. Midden in het grote bos was Jesjoea verdwaald. De tranen sprongen hem in de ogen. Jesjoea bleef staan en keek rond. Opeens gingen z’n ogen wijd open. Want in de verte zag hij een heel klein lichtje. Dat moet de stal van de boswachter zijn! Dichterbij gekomen hoorde hij een baby huilen. ‘Heeft de oude boswachter een klein baby’tje in de stal?’, dacht Jesjoea. Voorzichtig trok Jesjoea de staldeur open. En wat zag hij daar? Er lag een klein kindje in een kribbe. De moeder zat aan de ene kant van de voerbak, de vader aan de andere kant. Hemeltjelief stond achter de kribbe, samen met een os. Met hun warme adem hielden zij het kindje warm. Hemeltjelief glom van plezier. Ook de vrouw glimlachte lief naar Jesjoea. Jesjoea zag het kleine kindje in de kribbe liggen en wilde hem iets geven. Hij zocht in zijn zakken en vond een stukje touw. Maar wat moet een baby nu met een stuk touw? Hij vond ook zijn zakmes. Maar was die zakmes niet veel te gevaarlijk voor een kleine baby? Hij vond in zijn zakken ook nog een boodschappenbriefje, een kurk van een fles en een paar kastanjes. Die had hij aan de eekhoorntjes willen geven. Eindelijk voelde Jesjoea iets hards. Het was een korstje brood. Jesjoea legde het korstje brood bij de kribbe. Het kindje zou het wel zien, als het wakker zou worden. Dan had ‘t kindje in ieder geval iets om op te knabbelen!
Plotseling dacht Jesjoea aan de oude Knorrepot. Hij schrok, want hij had geen dokter kunnen halen. Maar dat was al niet meer nodig, want de staldeur ging opeens open en wie kwam daar binnen? De oude Knorrepot! ‘Ik voel me al een stuk lekkerder’, zei Knorrepot. ‘Ik dacht: wat is er toch in dat stalletje te doen? Maar ik zie het al! Jesjoea, ga eens ‘n lekkere beker chocolademelk voor die mensen maken, want ze hebben het koud.’
‘Maar eerst ga ik Hemeltjelief bedanken’, zei Jesjoea, want hij heeft die mensen hierheen gebracht. En hij gaf zijn ezeltje een lekkere verse wortel, waarvan hij ook de helft aan de os gaf. En Hemeltjelief antwoordde: ‘IA’, het enige woord dat ezeltjes kennen! En het betekent gewoon: ‘ja!’ Toen maakte Jesjoea de melk warm en gaf dat aan Jozef en Maria. Daarna speelde hij op zijn herdersfluit. Het was een liedje van ‘Vrede op aarde’.
Mensen vinden ezels vaak dom. Dat zeggen we ook vaak: ‘Jij bent zo dom als een ezel’ Maar het beest is heel slim, want in tegenstelling met de mensen stoot hij zich nooit aan dezelfde steen’. Toch blijven we zeggen: ‘als je als een ezel geboren bent, zal je ook als ezel sterven’. Of we roepen: Wat ben ik toch een ezel! Wat is dat toch een ezel van een vent! Een ezel is niet dom. Ze helpen ons vaak met een ezelsbruggetje. De heilige Franciscus noemde zichzelf ‘Broeder ezel’. Hij heeft de ezel geüpgraded! Hij mag er zijn!
Het verhaal gaat nu verder
Want heel veel jaren later – wel 33 jaar en Jesjoea was al ‘n grote en sterke man geworden. Knorrepot was dood en Hemeltjelief was al een oude ezel geworden. Jesjoea en Hemeltjelief waren op weg naar Jeruzalem. Zij brachten de oogst naar de markt in de grote stad. Wat was het daar druk. Maar ja, het was bijna Pasen en dan gingen alle mensen naar de tempel in Jeruzalem. Dit jaar was het toch heel erg druk! ‘Wat is er allemaal te doen in Jeruzalem’, vroeg Jesjoea aan een vrouw. ‘Weet je dat niet?”, zei de vrouw, “Jezus is in de stad en we zijn gekomen om Hem te zien. Want het schijnt een goede man te zijn, die mensen helpt en weer beter maakt. Dat willen we weleens meemaken?
Het hart van Jesjoea begon snel te kloppen. ‘Die Jezus, die ken ik’, dacht Jesjoea. En ook Hemeltjelief zei ‘IA’. En dat betekent ‘Ik ken hem ook!’ Want ja, IA is het enige woord dat ezeltjes kunnen zeggen. En toen gebeurde het. Er kwam een man op hen af en vroeg: ‘Ik ben een vriend van Jezus. Hij wordt vanmiddag ingehaald met een prachtige Palmpasen optocht. Zouden we je ezel mogen lenen? Dan kan Jezus daarop zitten!’ ‘Wil je dat, Hemeltjelief?’, vroeg Jesjoea. De ezel glom van trots en balkte ‘IA’. En dat betekent: ‘Natuurlijk, wil ik dat!’ Want IA is het enige dat ezeltjes kunnen zeggen…
Later stond Jesjoea langs de weg. In de verte kwam Hemeltjelief aan. En hij herkende Jezus. Wat was het een grote man geworden! Maar wat gebeurde daar nu? Hemeltjelief en Jesjoea zagen hoe mensen hun jas uittrokken en die legden ze over de straatstenen heen. Want ze wilden niet dat het ezeltje zijn voet zou stoten. En Hemeltjelief liep met opgeheven hoofd over de jassen heen. Wat was hij trots dat hij op zijn oude dag Jezus weer op zijn rug mocht dragen! De mensen werden zo enthousiast dat ze grote palmtakken van de bomen haalden en er mee gingen zwaaien! Toen Jezus Jesjoea langs de kant van de weg zag staan, knikte hij vriendelijk naar Jesjoea. En Hemeltjelief gaf een knipoog naar Jesjoea. Jesjoea dacht: ‘Jammer dat Knorrepot dit niet meer mee heeft kunnen maken! Ook hij zou heel trots geweest zijn!’
Dat was dan het verhaal van Jesjoea en Hemeltjelief. En zij leefden nog lang en gelukkig. En ik wens een mooi Paasfeest toe, En vertel nooit meer dat een ezel dom is. Het is een ezel die Jezus heeft gedragen, van het begin tot het einde.
1 thought on “HET VERHAAL VAN JESJOEA, KNORREPOT EN HEMELTJELIEF”
Comments are closed.