zondag 18 juli 2021
16e zondag door het jaar – B
Jeremia 23:1-6, Efeziërs 2:13-18 en
Marcus 6:30-34
Parochianen, de meeste Bijbelteksten zijn ontstaan in een boerengemeenschap, die veel verschilt van ons eigen manier van leven. Want wat moet je met een verhaal over een herder met zijn schapen in een geïndustrialiseerde wereld, tussen al die gebouwen die steeds hoger en groter worden en wat denkt u van al die massale fabrieken en talloze kantoren? Natuurlijk kennen we ook in ons land wel herders. Er schijnen er nog een paar te zijn op de Drentse hei.
In onze wereld hebben wij het herderschap geromantiseerd tot een lieflijk tafereel. Als wij in onze maatschappij het hebben over herders, dan zingen we over herdertjes die lagen bij nachte, zij lagen bij nacht in het veld, zij hielden vol trouwe de wachte, zij hadden hun schaapjes geteld. Maar dit beeld dat we van ‘de herdertjes’ hebben, verschilt van de Bijbelse herders. De herders in Jezus’ tijd waren helemaal niet van die romantische mensen. Ze vormden in de samenleving eigenlijk het uitschot. Als je helemaal niets meer kon, dan kun je altijd nog herder worden. Zo hadden herders zelfs geen stemrecht. Maar hoe dan ook, elke kudde heeft een herder nodig die de boel bij elkaar houdt, die malse plekjes weet te vinden en je daar heen leidt zonder gevaar.
Een échte herder werkt zich in het zweet, stinkt erger dan zijn schapen, en moet zelf ook een schaap met vijf poten zijn, maar zijn kudde komt dan wel terecht. Een echte herder, een echte leider, is iemand waar je je met een gerust hart aan kunt toevertrouwen. Schapen hoeden. Eigenlijk zijn schapen rare beesten. Ze huilen als ze naar de slachtbank worden geleid. Ze komen blatend aanzetten als er extra voer komt. Ze grazen op plekken die wij volstrekt kaal achten. Ze zijn tevreden met weinig, zijn snel ziek, vertrouwen geen vreemden, al komen ze nieuwsgierig naar je toe. Hun eigen baas, hun eigen herder krijgt het voor elkaar dat het eerste schaap over de dam gaat. Hij krijgt dat voor elkaar omdat een schaap zijn baas kent. Hij doet dat ook als de herder een minder zachtmoedig mens is. Een schaap is een kuddedier, heeft leiding nodig. Is de leiding ondeugdelijk, holt de kudde er toch achter aan. Terecht spreken we dan van ‘stomme schapen’.
In de eerste lezing hoorden we wat de profeet Jeremia zegt vlak voor de ineenstorting van het Koninkrijk Juda en vóór de verwoesting van Jeruzalem in 587 v.Chr. In Babylonië verbleven de Joden als slaven, weggevoerd uit hun land van melk en honing. Er is wee-geroep, bedreiging, ondergang, hoop en tenslotte de belofte dat er een nieuwe herder zal komen. Jeremia stelt de koning en de leiders van het volk persoonlijk verantwoordelijk voor de deportatie. Machtswaanzin en hang naar materiële welvaart hebben ervoor gezorgd dat ze van het beloofde Land in de afgrond terecht zijn gekomen. Jeremia voorspelt dat er een nieuwe koning, een nieuwe herder, zal opstaan die het volk weer zal voeren naar grazige weiden.
God is dan op zoek was naar een koning voor zijn volk. God zag de kleine herdersjongen David. Hij zag dat David, als hij bij een nieuw stuk weidegrond kwam, eerst de kleinste schapen liet grazen, daarna de oudere en zieke schapen. Tenslotte mochten de jonge sterke schapen hun tanden zetten in het taaie gras dat over was gebleven. Toen God dat zag, zei Hij: ‘als iemand zo omgaat met zijn dieren, moet hij ook wel zorgzaam omgaan met mensen. De zwakken mogen voorop staan, de sterken daarachter. David moet de nieuwe koning worden, want hij is in staat Mijn Volk te leiden!’
Is het niet wonderlijk dat het Oude Testament juist deze mensen, het uitschot, deze mensen van de onderkant, de boventoon laat voeren? Abraham was herder, zo ook Mozes en koning David. Zij vertegenwoordigen de mensen van de onderkant. Die lijn vinden we ook terug in het Nieuwe Testament. Jezus die gezien wordt door zijn tijdgenoten als een herder die zijn leven geeft voor zijn schapen en kleingekregen mensen redt uit het struikgewas van het leven. Jezus, als een herder die ruikt naar zijn mensen en begaan is met hen die in dit leven verloren dreigen te gaan.
In psalm 23 wordt ook gesproken van een herder. ‘De Heer is mijn herder. Hij laat mij weiden op groene velden. Hij brengt mij terug naar het water. Hij geeft mij weer frisse moed.’ Tijdgenoten van Jezus hebben in Hem het beeld van de goede herder herkend. Want als geen ander zocht Hij verloren mensen weer op, de mensen van de onderkant. Voor Hem was elk mens belangrijk, zoals niet de huurling, maar een échte herder zich verantwoordelijk weet voor het kleinste en zwakste dier dat terecht gekomen is in het struikgewas van het leven. Jezus wijst ons op het feit dat ook in onze wereld en in onze tijd zoveel mensen verloren lopen.
Jezus evalueert met zijn vrienden en werkt een plan uit: hoe gaan we nu verder? Hij leert zijn vrienden dat iedereen mee mag in het schuitje. Dat er veel te veel mensen terechtkomen tussen de wal en het schip. Mensen die worden doodgedrukt door massieve krachten. Jezus leert zijn vrienden om elkaar broeders en zusters hoeder te zijn. Hij leert hen ook dat er niet één herder is, maar dat we elkaars herder, elkaars hoeders, mogen zijn. Want wij kunnen niet zonder elkaar. Iedereen heeft een ander nodig die hem of haar draagt, die je corrigeren en tot de orde roepen. Vooral als je pijn lijdt aan het leven, heb je mensen nodig die jou dragen.
Om elkaar te kunnen weiden moet je weg uit je al te enge behuizing. Want God is niet alleen Weg, Waarheid en Leven, niet alleen een veilige weg, een been om op te staan, een rots om op te bouwen. Hij wil dat wíj die veilige weg, die stevige rots en dat been zijn. Dat we elkaar op de been krijgen en op de been houden. Dat we elkaar beschermen tegen die valse herders die alleen maar uit zijn op het vlees en de wol. Want wie beschermt anders de kleinen van deze wereld? Dat gebeurt niet door instanties, maar door mensen als u en ik.
We hebben blijkbaar instanties nodig om zelf niet hoeven in te grijpen. Bezuinigingen ten koste van de allerarmsten? Dat zal wel nodig zijn, want anders waren we er niet aan begonnen. In de ambtelijke molens terechtkomen en voortdurend van het kastje naar de muur gestuurd worden? Het schijnt tegenwoordig niet anders te kunnen. Het gezag kan wel een richting geven, maar zelf moeten we toetsen wat die richting in ons eigen leven waard is. Een kansarme buurman helpen? Daar zijn toch instanties voor? Vechten voor de vrede? Daar hebben we toch vredesbewegingen voor? De kerk opbouwen vanaf de basis? Daar hebben we toch mensen voor die ervoor hebben doorgeleerd? Instanties kunnen wegen wijzen, maar het gaat er om dat wij zelf meedoen!
‘Toen Jezus aan land kwam zag Hij een grote menigte. Hij voelde medelijden met hen, want ze waren als schapen zonder herders. En Hij begon hen uitvoerig te onderrichten,’ lezen wij vandaag in het Evangelie volgens Marcus. Elkaars hoeder zijn: gave en opgave tegelijkertijd. Zeker in een wereld waarbij vooral de huurlingen naar de belangrijkste posten solliciteren. Wij hebben geen behoefte aan herders die op het vlees en de wol uit zijn, maar op hen die hun hart bij ménsen hebben. Daar kan geen instantie tegen op!
Het ging vandaag over herders en schapen. De komende week zou u naar aanleiding van deze preek van dit weekend in de komende week kunnen mediteren over een aantal spreekwoorden die over schapen en herders gaan. En als u ze goed leest, dan ziet u dat het eigenlijk niet over schapen, maar over onszelf gaat. Ik noem een paar voorbeelden:
- Je schaapjes op het droge hebben.
- Als één schaap over de dam is, volgen er meer.
- Je moet de schapen van de bokken scheiden.
- Je moet een schaap scheren en niet villen.
- Je moet een verloren schaap weer terughalen in de kring,
- En zet je vooral in voor de zwarte schapen onder ons.
- En pas op voor een wolf in schaapskleren.
- Er zijn veel schapen zonder herder,
- probeer daarom zelf elkaars herder te zijn.
U begrijpt dat deze spreekwoorden niet eens naar schapen en herders verwijzen maar naar onszelf. In ons leven zijn er tochtgenoten, lotgenoten en bondgenoten. Deze drie begrippen duiden op een vorm van verbinding. Daarom is het zinvol om eens bij jezelf na te gaan wie ik ben. Ben ik een tochtgenoot, een lotgenoot of een bondgenoot? En hopelijk geven we daar een evangelische vormen inhoud aan.
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam
H. Augustinus