zondag 10 juni 2018
Toediening H. Vormsel aan 26 jongeren
Galaten 5:23-25
Johannes 20:19-23
Pater Ambro Bakker s.m.a.
Beste/lieve vormelingen, ouders, opa’s en oma’s, broers en zussen, familieleden, vrienden en vriendinnen. Ik vond het fijn dat ik op 31 mei jl. ’s avonds bij jullie mocht zijn bij jullie laatste voorbereiding op jullie Vormsel van vandaag. Op kleine steentjes hebben jullie woorden geschreven. Belangrijke woorden als liefde en trouw. Als je in de hopelijk lage tijd, je aan die woorden houdt en invult, bouw je mee om samen het huis van de toekomst, het huis, het rijk van God. Ik heb gemerkt dat jullie heel serieus, maar ook heel ontspannen, bezig zijn geweest om jullie voor te bereiden op de toediening van het sacrament van het heilig Vormsel, dat vandaag plaatsvindt. Ik heb jullie die avond ook gevraagd wanneer jullie gevormd zouden worden.
Natuurlijk kwam direct het antwoord en de datum: 10 juni 2018. Ik zei toen: er was een bruidspaar dat zestig jaar getrouwd was. De bruid vroeg toen aan de bruidegom ‘hou je nog van me?’. Haar man zei: ‘zeur toch niet zo mens, dat heb ik 60 jaar geleden toch al tegen je gezegd’. Dat verhaal laat zien dat trouwen niet alleen maar één moment in je leven is, maar je hele leven bestaat uit groeien in liefde en trouw. Daarom is op de vraag ’wanneer ben je getrouwd, er eigenlijk maar één antwoord echt mogelijk: ‘wanneer ik getrouwd ben, we trouwen nog steeds! Trouwen doe je dag aan dag. En dat geldt voor alle sacramenten, ook voor het H. Vormsel. Je mag daar eigenlijk je hele leven over doen: je laten vormen tot beeld van God.
In de voorbereiding hebben jullie aangegeven dat jullie mee willen blijven bouwen aan het huis van God, meebouwen aan het Rijk van God. Kleine steentjes zullen jullie herinneren aan jullie woord van vandaag. Ik wil jullie vanmorgen een verhaal meegeven als een wegwijzer naar jullie toekomst, als steun voor onderweg: je laten vormen in Gods Geest in voorspoed en tegenspoed, in armoede en rijkdom, in ziekte en gezondheid.
Ik wil jullie iets vertellen over een mooie natuurfilm die op tv heb gezien. Het ging over het jong van een arend. Jullie weten misschien dat moeder-arend haar nest bouwt aan de loodrechte kant van een ravijn, op een plaats waar geen wilde dieren en geen mensen kunnen komen. Daar, in dat stevige nest, wordt het arendsjong uitgebroed en verzorgd. Als een zweeftoestel komt moeder-arend geruisloos op het nest aan. Ze legt behoedzaam het voedsel neer in de snavel van de jonge arend.
Maar dan komt er ‘n dag waarop het moederdier wegblijft. Het kind begrijpt daar niets van en krijst van de honger. Maar moeder-arend is in geen velden of wegen te bekennen! Het vogeltje wordt magerder. Je kunt z’n ribben bijna tellen. Waar zou moeder zijn? Is zij verongelukt? Nee, zij blijft weg uit moederinstinct. Want na vier dagen komt ze weer opdagen. Het beest lijkt dan wel gek geworden! Ze laat zich als een bom boven het nestvallen en begint het nest van alle kanten uit elkaar te trekken. De jongen krijst in doodsangst. Maar moeder trekt zich niets van het jong aan. Ze trekt net zo lang aan het nest totdat het nest uit elkaar valt en het jonge dier de afgrond in tuimelt. Wat een ontaarde moeder! Hoe kan een moeder zó omgaan met haar kind?
Ik heb vaak het gevoel, dat God zich nét zo gedraagt als moeder-arend. God kan heel teer omgaan met mensen en hen liefdevol verzorgen. Maar dan lijkt Hij ineens verdwenen, ver weg uit je leven. Hij is er niet meer, als je Hem roept. Hij geeft geen antwoord meer. Je voelt je hulpeloos alleen. En als God zich dan weer laat zien, dan gedraagt Hij zich als moeder arend: als een waanzinnige. Ook Hij slaat je veilige nest aan stukken en kiepert het om. Moeder-arend en God, beiden stoten zij hun kinderen in de duizelingwekkende afgrond van het ravijn. “Waarom?”, zo vraagt het arendsjong zich af. “Waarom?”, zo vragen wij ons af.
Toch is moeder-arend niet waanzinnig of dronken. Ze weet maar al te goed wat ze doet. Ze wil dat haar jongen leeft! Het kind zal op eigen wieken moeten leren drijven! Haar kind is niet geboren om de rest van je leven in je nest te blijven liggen! Je mag de zon tegemoet vliegen, vertrouwend op de kracht van je vleugels. Maar dát durft het arendsjong niet. Zijn nest is veilig en als hij over de rand in de afgrond kijkt, ziet hij een duizelingwekkende diepte.
Maar moeder-arend weet instinctief dat haar veilige nest op den duur voor haar kind de dood betekent. Daarom moet het kind zijn nest uit! De moeder vernielt het veilige nest en heeft het jong prijs aan de afgrond. Alleen zo kan het dier verder leven. Wat een rijk moederinstinct om je kind prijs te durven geven aan de afgrond om het zo het leven te gunnen! Hoe vaak worden wij in ons leven niet uit ons veilige nest gegooid? De eerste keer dat je je nest uit moet is bij jullie geboorte. Geboren worden lijkt me eigenlijk voor een kind een ramp! Stel je voor: een veilige moederschoot, een moeder die je warmte geeft, die voor je eet en drinkt en ademt. Vanuit die warme moederschoot moet je dan die koude wereld in. Want de veilige moederschoot wordt uiteindelijk je dood. En als je geboren wordt huilen de meeste baby’s. En als ze dat niet doen geven we hen een tik voor de billen, want het kind moet zélf ademen en zijn of haar longen gebruiken. Of we willen of niet, je móet geboren worden, wil je écht tot leven komen.
En later moet je je veilige nest weer verlaten. Als je groter wordt, dan valt je kinderwereld in duigen. Je verliest je zekerheden. Je realiseert je dat niet je ouders, maar jij zélf een antwoord moet vinden op de grote vragen van je leven. Vragen als: Wat is waarheid? Wat is liefde? Wat is gerechtigheid? Hoe geef ik vorm aan mijn leven? Wat betekent voor mij: liefde, vreugde, vrede, geduld, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid? Met die bouwstenen bouw je mee aan die nieuwe wereld, dat Rijk van God. De meesten van jullie zitten in een stormachtige tijd. We hebben daar zelfs een aparte naam voor: de puberteit! Later bouw je zelf je nestje, alleen of met z’n tweeën. Ook dan kan er van alles gebeuren. Je voelt soms dat je je opnieuw je veilige nest wordt uitgegooid. Zo vaak hoor ik mensen zeggen: God, hoe kunt u dat nu doen? Ik voelde me gelukkig, en nu heeft U het fundament van mijn geluk opgeblazen. Ik ben nergens meer! Tenslotte komt de dag, waarop we definitief ons nest moeten verlaten en worden wij prijsgegeven aan de afgrond van de dood.
Misschien dat jullie zeggen: alles goed en wel, maar wat gebeurt er als God mijn veilige nest zó uit elkaar trekt, als de klappen in het leven zó hard aankomen, dat ik mijn laatste steunpunt in mijn leven verlies? Misschien mag ik nog eenmaal teruggaan naar het verhaal van het arendsjong. Het kind valt in de afgrond en begint te fladderen. Eerst kan het zich nog drijvende houden. Maar het heeft nog zwakke vleugels. Al snel wordt het kind moe en dreigt te worden weggezogen door de zuigkracht van de afgrond. Moeder-arend vliegt bóven haar kind en kijkt gespannen toe. Op het moment waarop haar kind écht dreigt te vallen, schiet moeder onder haar jong en vangt hem op in het zachte dons van haar vleugels. Op haar sterke vleugels draagt ze haar kind naar veilige grond. Zo verwacht ik ook dat als we ons laatste nest moeten verlaten dat God ons opvangt op zijn sterke vleugels.
Als ons leven grondig door elkaar wordt geschud, is het geen woedende God die zijn sadisme botviert, maar het is de levende God die zegt: laat je maar vallen, mensenkind. Je komt in een nieuwe fase van je leven. Je kunt niet als kind blijven leven. Je moet de wereld in. Daarom, durf de sprong in het leven aan, zelfs ook als is het je laatste -sprong in je leven.! Ik begrijp nu wat Mozes bedoelde, toen hij vlak voor zijn dood het beeld van de arend heeft aangegrepen om uit te leggen wat hij bedoelde. In Deuteronomium 32:11 lezen wij: ‘zoals een arend zijn broedsel opwekt, over z’n jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en wegdraagt op zijn wieken, zo heeft God alleen zijn volk geleid’. Je mag vliegen, mensenkind, de zon tegemoet. Laat je maar vallen, mensenkind, en Ik zal je wegdragen op mijn sterke vleugels naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, het Rijk van God, het hemels Koninkrijk.
Vormelingen, jullie zeggen vandaag ‘ja’ op de uitnodiging om te geloven in Jezus van Nazareth. Maar dat ja-woord hoef je niet voor jezelf te houden. Enkele maanden geleden raakte ik in gesprek met een opnamezuster van een groot academisch ziekenhuis. Ik vroeg haar of bij de opname ook je geloof nog wordt doorgegeven. Ze zei toen dat dat standaard is. En, voegde ze eraan toe, als iemand moslim is, zegt hij dat ook. Als iemand protestant is, dan zegt hij dat hij lid is van de PKN. Als katholieken langskomen, dan zeggen ze ‘ik ben katholiek van huis uit’. En dan klinkt het alsof hij of zij zegt ‘val me er verder niet mee lastig’. Waarom durven katholieken zo slecht voor hun geloof uit te komen? Jullie worden vandaag gevormd naar het beeld van Jezus Christus en dat mag je zeggen en daarvan getuigen op de plaats waar je woont, werkt of naar school gaat. Voor je geloof hoef je je niet te schamen.
© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H. Augustinus