Doop van de Heer – A
Jesaja 42:1-4.6-7 en Matteüs 3:13-17
De geboorte van Jezus wordt gevolgd door drie Openbaringen. De eerst keer via de sterrenkundigen uit het verre Oosten, de tweede maal bij de Doop van Jezus door Johannes de Doper in de Jordaan en we sluiten het feest van de Openbaring af op 2 februari, het feest van Maria Lichtmis. Dan is deze kersttijd voorbij.
Bij de tweede openbaring, bij de doop van Jezus wordt als het ware nog eens uitdrukkelijk gezegd: deze Jezus, die in Bethlehem werd geboren, is de Zoon van God. Zoals boven de kerststal de hemel openging, zo opent bij de doop van Jezus in de Jordaan de hemel zich opnieuw, als Jezus door zijn neef Johannes de Doper gedoopt wordt in de rivier de Jordaan.
Vanaf de geboorte van Jezus waren het tot nu toe anderen die het toneel beheersten: Maria en Jozef, Zacharias en Elisabeth, engelen en herders, ossen en ezels, de oude Simeon en de bejaarde Anna, Sint Jan de Doper. Maar vanavond horen we de eerste woorden die Jezus zélf spreekt. Johannes de Doper zegt: “Ik heb úw doopsel nodig en U komt tot mij?” Het antwoord van Jezus – de eerste woorden die wij van Hem horen: “Laat het zo zijn, want zo past het ons al wat is vastgesteld te volbrengen.” Tot nu toe waren anderen aan het woord. Het is interessant om eens te kijken welke woorden Jezus als eerste spreekt bij de andere evangelisten.
- De eerste woorden van Jezus bij Marcus zijn: ‘Mijn uur is gekomen’.
- Bij Lucas zijn de eerste woorden van Jezus: : ‘Waarom zochten jullie mij?
Wisten jullie niet dat ik in mijn vaders huis thuishoor?’ - Bij Johannes: ‘Wat zoeken jullie eigenlijk?’
- Bij Matteüs: ‘Het past ons al wat is vastgesteld te volbrengen. Daarmee introduceert Matteüs tegen zijn historische en profetische achtergrond. De geslachtsboom die Hem langs een koninklijke lijn verbindt met aartsvader Abraham en koning David. De aankondiging aan Maria in de woorden van de profeet Jesaia: ‘Zijn naam zal zijn Emanuel, God-met-ons’.
We lezen dit jaar voornamelijk uit het evangelie volgens Matteüs (het zogenoemde A-jaar). De engelen en de herders, de wijzen en de consternatie bij de leidende klassen in Jeruzalem, de vlucht naar Egypte, de kindermoord, het terugroepen uit Egypte. Het zijn allemaal vervullingen van oude profetieën. Er worden oeroude herinneringen en verlangens opgeroepen. Tot nu toe hebben ánderen over Jezus hun verhaal verteld. Maar nu komt Jezus zelf aan het woord.
Wij kunnen slechts vermoeden wie Jezus is. Maar weet Hij het zelf wel? Johannes twijfelt als hij Jezus op zich af ziet komen. Hij is er bijna zeker van dat Jezus zijn rol niet kent. Het dreigt allemaal verkeerd te gaan. Als een soort van souffleur zegt hij dan ook: ‘Ik heb uw doopsel nodig en nu komt U tot mij?’ Dan spreekt Jezus zijn eerste woorden bij Matteüs. Hij laat zich dopen en de oude woorden van Jesaia komen dan tot leven: “Als je door het water gaat zal Ik met je zijn”(Jesaia 43:2). Dan gaat de hemel open en er klinkt een stem: “Dit is mijn Zoon, mijn welbeminde, in wie Ik welbehagen heb.”
Jezus is vanuit Nazareth naar de Jordaan gekomen. Hij heeft afscheid genomen van zijn moeder, van de plaats waar Hij in stilte gegroeid was in wijsheid en genade. De woorden van de oude profeten had Hij met de moedermelk gedronken. Met zijn oren had Hij zich gebogen over de boeken van Wet en Profeten. Zijn eerste tocht leidt Hem naar de boeteprediker, Sint Jan de Doper. Bij de Jordaan sloot Hij zich aan in de rij van mensen die zich lieten dopen. Jezus is een Israëliet, een kind uit de Joodse traditie, een werkman, een bouwvakker, zoon van een timmerman. In zijn doop wil Jezus zich nog meer identificeren met ons mensen. Hij gaat daarmee de weg van alle zaad.
En daarmee kwam de profetie van de profeet Ezechiël in vervulling: ‘Ik zag onder de drempel van de ingang van de tempel water opzwellen en in oostelijke richting stromen. Langzaam groeide het aan tot een rivier en overal waar het water heen stroomde ontstond nieuw leven en het water maakte de dode zee weer levend.’ (Ezechiël 47)
Zo worden wij dit weekend aan onze eigen doop herinnerd. Mensen die – in het spoor van de profeet Jezus – niet roepen, noch schreeuwen, op straat hun stem niet verheffen, het geknakte niet zullen breken en de kwijnende vlaspit niet zullen doven.’ (Jesaia 42). Mensen die uit zijn op het doen van gerechtigheid. Onze wereld wordt beheerst door macht. Wij hoorden in de kerstnacht: Gods antwoord op onze honger naar macht is een klein en pasgeboren kind. Het is Zijn antwoord aan deze wereld, die altijd weer op zoek is naar steeds meer en steeds groter. Kleine kinderen, pasgeboren en onschuldig leven, brengen ons in herinnering wat God met onze wereld voor heeft. Als we hebben begrepen dat we via de ogen en oren van kinderen weer in Gods Naam in aanraking kunnen komen met hulpelozen, zwakken en kleinen, dan zijn we op de weg naar beneden er bovenop gekomen. Allen diegenen die de weg gaan naar beneden komen boven Jan. De grootste is hij die dienaar wil zijn van allen.
Zo vindt dat Rijk van God zijn weg, niet van boven naar beneden, maar van beneden naar boven. Daar waar we ons inzetten voor elkaar, is het Rijk van God aan het groeien. De eerste plaats in Gods Koninkrijk is niet voor diegenen die in dit leven voorrang nemen, maar voor hen die voorrang geven. Ook voor hen zal de hemel opengaan en horen zij Zijn stem: “Jullie zijn mijn kinderen, mijn welbeminden in wie Ik welbehagen heb…”
Pastoor-deken H.Augustinus
Amsterdam/Amstelveen