zondag 6 juni 2021
Sacramentsdag
Exodus 24:3a-8, Hebreeën 9:11-15 en
Marcus 14:12-16+22-26
Ambro Bakker s.m.a.
Vandaag, op Sacramentsdag, gaat het over de woorden: ‘Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed’. Lichaam en bloed spreken een eigen taal. De taal van het lichaam is warm en dichtbij. Het lichaam werkt vooral op de zinnen. De taal van het bloed is meer verborgen. Ze werkt meer op het gemoed. Een mooie dans verblijdt ons hart. Een warme kus kan ons vervoeren. De liefde spreekt de taal van lichaam en bloed. Het is de taal die weet dat ze verder gaat dan duizend woorden. Het is de meest indringende taal die er bestaat tussen mensen.
Ook de dieren hebben een taal; het luistert zelfs in al zijn onschuld heel zuiver naar de taal van de natuur. De mens daarentegen is vrij, hij staat boven het dier door zijn geest. Toch is de mens tegelijkertijd ook dierlijk door zijn lichaam en bloed, juist door zijn lichaam en bloed kan de mens het diepste van zijn geest en hart aan een ander geven. De taal van de mystiek is ten diepste de taal van de erotiek. Het is de taal van het zwijgen, van het gebaar, van de wenk, van de ogen, van de zinnen en de strelingen. Het zwijgen drukt meer uit dan duizend woorden. De stilte rond om Jezus Christus in het heilig sacrament is de stilte van het ongesprokene, het zwijgen van de liefde, de stille aanwezigheid, bij al ons lief en leed, het beleven vanuit je eigen lichaam en bloed.
Elke Witte Donderdag wordt in een plechtige avondviering herdacht dat Jezus Christus zich in zijn lichaam en bloed gegeven heeft op de avond voor zijn dood. Hij dankte zijn Vader en sprak de zegen uit, en Hij brak het brood en deelde dat uit aan zijn leerlingen. En dat deed Hij daarna ook met de beker, en Hij zei vervolgens: ‘Blijft dit doen tot gedachtenis aan Mij’. In de Goede Week hebben wij dit avondmaal bescheiden gevierd, maar na Pinksteren, waarin het gaat over de Drie-eenheid, gaat het op deze zondag om een feestelijke viering van het lichaam en bloed van Christus, tot Zijn gedachtenis. Wij noemen niet voor niets deze zondag Sacramentsdag. En wat hebben wij die dag in het verleden feestelijk gevierd! Met het Allerheiligste trokken we door de straten van dorp en stad. Vrijwel iedereen, vooral in het zuiden, in Limburg en Noord-Brabant: ellenlange feestelijke processies, begeleid door de fanfares en verschillende rustaltaren langs de openbare weg. In het Noorden gingen we rond in de pastorietuin. En zo werd het feest van Jezus Lichaam en Bloed gevierd.
Tegenwoordig vieren wij het feest op een zuinige manier. Nou staan Hollanders al lang bekend als zuinige mensen. In zekere zin zijn we ook zuinig. Zeker op onze kostbare spullen. Er mag geen deukje komen in onze auto, er mag geen vlekje komen op onze nieuwe pak. Er mag geen scheurtje komen in het nieuwe behang. Vaak hoor je ouders tegen kinderen zeggen: ‘wees er voorzichtig mee, want het is niet van jou’. Dat begrijp ik niet, want als het wél van jou was, zou je er veel zuiniger mee zijn. Er zijn veel dingen waar we zuinig op zijn, omdat ze heilig voor ons zijn.
Maar een van die dingen waar we heel zuinig op blijven is voor velen het Allerheiligste. Zo noemen we dat ook: het Allerheiligste! Iedereen van ons kent verhalen over eerstecommunicanten, voor wie het feest niet doorging, omdat het kind zonder erg wat water had gedronken. Vroeger raakte alleen de priester de hostie aan. Hij deed de deur van het tabernakel open zonder duim en wijsvinger te gebruiken, want daar had hij de hostie mee vastgehouden. De bladzijden van het missaal sloeg hij nooit om met duim en wijsvingers, maar met de andere vingers. Zo heilig was dat Allerheiligste voor ons.
Dat mag allemaal wat overdreven zijn, maar de vraag is of we niet te veel de andere kant uit zijn gegaan. Tijdens de voorbereiding op een huwelijk, vroeg een bruid-in-spe: ‘moet ik dat ding – hoe heet dat ook al weer, een hostie geloof ik, gelijk in m’n mond steken of moet ik wachten totdat mijn vriend dat ook doet?’ Het is geen verwijt aan dat meisje, maar het is een ernstige vraag aan onszelf.
Hoe hebben wij dat Allerheiligste aan onze kinderen doorgegeven? Als iemand van ons een ontroerende gebeurtenis heeft meegemaakt, dan vertel je dat alleen aan je intiemste vrienden. Zo hebben de apostelen het tenminste gedaan. Zij vertelden hoe Jezus tijdens het Paasmaal brood in zijn handen heeft genomen, zijn Vader heeft gezegend, dat brood gebroken en aan zijn leerlingen gegeven met de woorden: ‘neemt en eet hiervan: dit is mijn lichaam; en dit is Mijn bloed’. De leerlingen van Jezus hebben dat doorverteld aan hun vrienden, en zo is het uiteindelijk bij ons terechtgekomen. Maar hebben wij met dezelfde eerbied dat verhaal ook doorverteld aan onze kinderen?
Als we ter communie gaan, ontvangen we geen stukje van Jezus. Het is de uitnodiging om – al etend en drinkend – gevoed te worden door Jezus’ mentaliteit. Daar word je als mens beter van, omdat je in je mens-zijn toegroeit naar Gods beeld en gelijkenis. Jezus heeft Zich niet aan ons gegeven om Zich weg te laten stoppen in een gouden huisje. Wij mogen het brood breken en delen, als uitdrukking van ons leven, en als aansporing om het beste in jezelf te delen met elkaar. Niet voor niets zegt Jezus: ‘als je aan het altaar komt, en je herinnert je, dat iemand iets tegen je heeft, laat dan je gaven bij het altaar achter en ga je eerst met je broeder verzoenen. En kom dan terug.’
Soms denk ik weleens dat het vroeger een gemakkelijker was. Je zat als misdienaar in een rode toog eerbiedig voor het sacrament tijdens het lof, een uur van aanbidding van het Allerheiligste. Dan kon je ook als misdienaar je echt even terugtrekken uit het gewone leven. Even bij God in de hemel zijn. Vandaag de dag moet je wel weten wat je doet als je ‘ja en amen’ zegt bij het ontvangen van het brood. Dan moet je weten wat daarvan de consequenties zijn en wat er van je gevraagd wordt. Eucharistie vieren is eigenlijk: de uitdaging durven aangaan om deze wereld en jezelf beter te maken. Eucharistie is niet alleen een gave van God, maar ook een opgave: om te zijn – om je te gedragen – zoals Hij. Jezus heeft zichzelf gegeven als zijn eigen lichaam en bloed.
Op zondagmorgen is de kerk is niet zozeer een verblijfplaats, maar meer een halteplaats. Even stilstaan en dan weer verder trekken. Na de eucharistieviering komt je leven van alle dag, met ups en downs. Dan moet blijken – als het goed is – dat je door alles heen, zelfs door ontrouw en zonde heen (denk maar aan Petrus), toch telkens weer ertoe wordt opgeroepen ‘één uur met Jezus te waken’ om daarna het wel en wee van elke dag weer aan te kunnen. We kunnen er dan – als kinderen van de hemelse Vader – er in de week die voor ons ligt – er in de komende week er weer een tijdje tegen!
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam
St. Augustinus en de Z. Titus Brandsma