16de zondag door het jaar – B
Jeremia 23:1-6 en Marcus 6:30-34
De meeste teksten van de Bijbel zijn ontstaan in een boerengemeenschap, die veel verschilt van ons eigen manier van leven. Wat moet je met een verhaal over een herder met zijn schapen in een geïndustrialiseerde wereld, tussen hoge flats en grote fabrieken? Natuurlijk kennen we ook in ons land wel herders. Er schijnen er nog een paar te zijn op de Drentse hei. Maar hun manier van herder-zijn verschilt met de Bijbelse herders. De Bijbelse herders vormen het uitschot. Als je helemaal niets meer kunt, kon je altijd nog herder worden. Herders hadden geen stemrecht. Ze stonken naar hun beesten en het kampvuur en kwamen soms weken niet uit de kleren.
Is het dan niet wonderlijk dat het Oude Testament deze mensen van de onderkant de boventoon laat voeren? Abraham was herder. Zo ook Mozes en koning David. Zij vertegenwoordigden de mensen van de onderkant. Die lijn vinden we ook terug in het Nieuwe Testament. Jezus die gezien wordt door zijn tijdgenoten als de goede herder die zijn leven geeft voor zijn schapen en kleingekregen mensen redt uit het struikgewas van hun leven. En het waren juist deze herders die de geboorte van de Messias als eersten op het spoor kwamen. Dat kon, omdat zij mensen zijn die in het leven nog maar weinig te verliezen hebben. Hun ogen en oren zijn niet verstopt. En als dat gebeurt, is er blijkbaar plaats voor een wonder.
Hoe herken je de goede herder als een deur waar je veilig door naar binnen kunt gaan? In een Midrasj-verhaal wordt van Koning David verteld: ‘David was een herdersjongen. Als David bij een nieuw stuk grasland kwam, hield hij de grote schapen tegen, zodat de kleintjes eerst konden grazen. Daarna mochten de oude schapen eten van ’t volgroeide gras. Hun oude tanden waren nog sterk genoeg om voldoende te vinden. En daarna kwamen de jonge krachtige dieren van de kudde. Zij voedden zich met het taaie, resterende gras en kregen genoeg. En toen God zag hoe goed David met zijn beesten omging, zei Hij: zo’n man moet Ik nu hebben om mijn Volk te leiden! Hij zal oog hebben voor de zwakkeren. Hij is iemand die de kudde kent en begrijpt. En de kudde reageert feilloos op zijn stem, want ieder dier weet dat de herder alleen maar het beste met hen voor heeft.”
Vooral in onze tijd is het duidelijk: de schapen zijn er voor ons en wij zijn er niet voor de dieren. Wij leven van de beesten. We eten van de kudde en bestellen maar al te graag een lamsboutje (soms vermengd met wat paardenvlees).We scheren de wol om onszelf te kleden. We kopen en verkopen, voor het vlees en voor het vet. Wij gebruíken de dieren! Jezus stelt de huurling tegenover de ware herder. Als je geen hart hebt voor je beesten, zijn het geen dieren meer maar dingen. Dan ben je een harde herder. Dan heb je geen oog voor de zwakke dieren. Je maakt je niet druk, als er ‘n dier niet mee kan komen. Die laat je afmaken – misschien brengt hij nog wat op – of je laat hem achter in het struikgewas.
Vanmorgen hoorden wij in het evangelie dat de leerlingen bij Jezus terugkomen. ‘En ze brachten Hem verslag uit over alles wat zij gedaan en onderwezen hadden.‘ (Marcus 6:30) En dan volgt de ‘evaluatie’. Zij zijn overtuigd: elke kudde heeft een herder nodig die de boel bij elkaar houdt, malse plekjes weet te vinden en je daar heen leidt zonder gevaar. Een échte herder die zich in het zweet werkt, erger stinkt dan zijn schapen, en zelf ook een schaap met vijf poten is. Maar de kudde komt terecht. Een echte herder, een echte leider, is iemand waar je de schapen met een gerust hart aan kunt toevertrouwen.
Schapen zijn eigenlijk rare beesten. Ze huilen als ze naar de slachtbank worden geleid. Ze komen blatend aanzetten als er extra voer komt. Ze grazen op plekken die wij volstrekt kaal achten. Ze zijn tevreden met weinig, zijn snel ziek, vertrouwen geen vreemden, al komen ze nieuwsgierig naar je toe. Hun eigen baas, hun eigen herder krijgt het voor elkaar dat het eerste schaap over de dam gaat. Hij krijgt dat voor elkaar omdat een schaap zijn baas kent. Hij doet dat ook als de herder een minder zachtmoedig mens is. Een schaap is een kuddedier, heeft leiding nodig. Is de leiding ondeugdelijk, holt de kudde er toch achter aan. Terecht spreken we dan van “stomme schapen”.
In de eerste lezing heeft ook de profeet Jeremia het over schapen. Hij roept: ‘wee, de herders door wie de schapen van mijn kudde omkomen en verloren lopen – godsspraak van de Heer’. Jeremia roept dit vlak voor de ineenstorting van het Koninkrijk Juda en vóór de verwoesting van Jeruzalem in 587 v. Chr. In Babylonië verbleven de Joden als slaven, weggevoerd uit hun land van melk en honing. Er is wee-geroep, bedreiging, ondergang, hoop en tenslotte de belofte dat er een nieuwe herder zal komen. Jeremia stelt de koning en de leiders van ‘t volk persoonlijk verantwoordelijk voor de deportatie. Machtswaanzin en hang naar materiële welvaart hebben er voor gezorgd dat ze van het beloofde Land in een afgrond terecht zijn gekomen. Jeremia voorspelt dat er een nieuwe koning, een nieuwe herder, zal opstaan die het volk weer zal voeren naar grazige weiden. Hij zal regeren in de geest van Koning David. Daarmee geeft hij aan dat een koning pas goed is als het kleinste schaap tot zijn recht mag komen. Een koning die het volk zó zal besturen dat elke onderdaan een plaatsje in de zon wordt gegund.
In psalm 23 wordt ook gesproken van een herder: ‘Want mijn herder is de Heer, nooit zal er mij iets ontbreken. Al moet ik door donkere dalen, ik vrees geen kwaad. Gij zijt steeds bij mij’. Tijdgenoten van Jezus hebben in Hem het beeld van de goede herder herkend. Want geen ander als Hij zocht zo verloren mensen weer op, mensen van de onderkant. Voor Hem was elk mens belangrijk, zoals een échte herder zich verantwoordelijk weet voor het kleinste en zwakste dier.
Jezus wijst ons op het feit dat ook in onze wereld zoveel mensen verloren lopen. Hij evalueert met zijn vrienden en werkt een plan uit: hoe gaan we nu verder? Hij leert zijn vrienden dat iedereen mee mag in het schuitje, ook al drijven ze massaal op de Middellandse Zee of worden ze, zoals gisteren, massaal op het Suikerfeest, dat de Islamitische vastenmaand de Ramadan afsluit met meer dan honderd mensen om het leven gebracht door de moordmachine van het IS-geweld, doodgedrukt door massieve krachten.
Jezus leert zijn vrienden om elkaar broeders hoeder te zijn. Hij leert hen ook dat er niet één herder is, maar dat we elkaars herder mogen zijn. Want mensen kunnen niet zonder elkaar. Iedereen heeft mensen nodig die je dragen, die een arm om je schouders leggen, als je verdrietig bent, die je corrigeren en tot de orde roepen. Vooral als je pijn lijdt aan het leven, heb je mensen nodig die je dragen. Maar om elkaar te kunnen weiden moet je wel weg uit je al te enge behuizing. Want God is niet alleen weg, waarheid en leven, Hij is niet alleen een veilige weg, Hij is vooral een been om op te staan, een rots om op te bouwen. En Hij wil dat wíj, in onze tijd, die stevige rots en dat been zijn. Dat we elkaar op de been krijgen en op de been houden. Dat we elkaar beschermen tegen herders die alleen maar uit zijn op de wol. Want wie beschermt anders de kleinen van deze wereld? Dat gebeurt niet door instanties, maar door mensen als u en ik.
‘Toen Jezus aan land kwam zag Hij een grote menigte. Hij voelde medelijden met hen, want ze waren als schapen zonder herders. En Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.’ Elkaars hoeder zijn: gave en opgave tegelijkertijd. Zeker in een wereld waarbij vele huurlingen naar de belangrijkste posten solliciteren en die nog krijgen ook! Wij hebben geen behoefte aan herders die op het vlees en de wol uit zijn, maar aan herders die hun hart nog echt bij de ander hebben.
© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland