Witte Donderdag
Exodus 12:1-8.11-14 en
1 Corinthiërs 11:23-26 en
Johannes 13:1-15
Jezus wist dat zijn uur gekomen was. Tijd om van deze wereld over te gaan naar de wereld van zijn Vader. Hij wist dat. Zijn leerlingen wisten het niet. Hij wist dat het de laatste keer zou zijn dat ze zo bij elkaar waren. Aan het begin van de maaltijd moet ook Jezus niet gedacht hebben aan ‘t einde. Er zijn zoveel dingen waar je aan moet denken: de uitnodigingen, hoe je de gasten over de tafel gaat verdelen, de drank, het eten, en al die conversatie. Maar dan, als het feest goed op gang is, en het einde dichterbij komt, dan valt de conversatie stil. Het ogenblik waar iedereen vanaf ‘t begin eigenlijk bang voor was. Jezus zelf ook. Hij wist – een kind had het kunnen weten! – dat Hij verraden zou worden, gearresteerd, in elkaar geslagen, gemarteld, gepest en getreiterd, op het kruis geslagen, en uiteindelijk vermoord.
De dood zou na dit alles kunnen komen als een diepe troost! Dit alles wetend – zo schrijft Johannes – staat Hij van tafel op. Alle conversatie valt stil. Ze hadden het gevoel dat er iets ging gebeuren. Ze hadden dat gevoel trouwens de hele avond al. Judas had hen in het donker verlaten. Waar was die heen? Wat ging hij doen? Wat gebeurde er allemaal? Er was sprake geweest van verraad. Was dit de laatste keer dat ze bij elkaar waren? Waarom sprak hij van een beker die Hij niet meer zou drinken, voordat alles voltrokken zou zijn?
Als ik de ziekenzalving toedien, verzamelen de kinderen zich ook rond het ziekbed, een merkwaardige sfeer. Iedereen luistert naar de laatste woorden. Die woorden worden heilig verklaard! Het is alsof iemand, in eenvoudige woorden, zijn testament uitspreekt. Wat zou Jezus nu doen? Zou Jezus om een stuk perkament vragen en daar de consecratiewoorden opschrijven?
Niets van dat alles. Jezus legt zijn bovenkleed af. Een kleed draag je om er netjes en voornaam uit te zien. Een kleed is een teken van waardigheid. Dat legde Jezus af. Hij deed afstand van zijn waardigheid. Hij heeft zichzelf ontledigd, en is niet meer dan een dienstknecht, het aanzien niet waard. Zo zag Jezus er uit, toen Hij de voeten van zijn leerlingen ging wassen. Petrus begreep dat. Petrus zag dat en protesteert! Jezus gaf een voorbeeld, hoe mensen elkaar van dienst moeten zijn. De leerling staat niet boven de Meester, en de Meester gedraagt zich als een dienaar.
Waarom vertelt Johannes ons dit verhaal? Waarom geen woord over het breken van het brood en het drinken van de wijn? Meende Johannes dat dit gebaar een beter symbool was voor ons dan het breken van ‘t brood? Duidelijk is dat Jezus niet alleen de voeten van zijn leerlingen wast. Hij wast vanavond de voeten, en vooral de oren, van ons allemaal: gelovigen en ongelovigen, oud en jong, heiligen en zondaars, souteneurs en prostituees, pausen en bisschoppen, heersers en onderdanen, hongerigen en verzadigden, gekleden en naakten. Hij waste en waste. Het was zijn bedoeling er nooit mee op te houden, want Hij zei: “Begrijp je wat Ik aan het doen ben? Ik gaf jullie een voorbeeld van hoe jullie onderling te werk moeten gaan. Was elkaar de voeten, en dan breek je samen het brood, en drink je de wijn met elkaar over de hele wereld, totdat jullie zelf het Koninkrijk ingewassen, ingegeten en ingedronken hebben.”
De leerlingen liggen met Jezus aan tafel. Dat hadden ze meer gedaan. Maar ze voelden dat het dit keer ánders zou aflopen. Ze zien hoe hun Rabbi brood neemt – alledaags brood – het zegent en breekt en zegt: “Mijn Lichaam voor U gebroken”. Een gewone maaltijd had het kunnen zijn, maar de leerlingen voelen dat hun Heer zijn Testament aan het schijven is in Brood en Beker.
Er hangt die avond een sfeer van verbondenheid en saamhorigheid. Maar het verraad ligt op de hoek: Judas. Hij zal zijn Meester met een kus verraden: “Hij die ik een kus geef, die is het!” Judas had met zijn vinger kunnen wijzen. Hij had Hem een duw, een por, een stomp desnoods kunnen geven, maar een kus… Want je moet een mens nabij kom,en om hem te kunnen kussen. Je staat dan oog in oog. Wie gekust wordt, is niet bedacht op verraad. Kussen heeft te maken met houden van, niet meer verraad. De weg van vriendschap tot verraad – hoe kort ook – verandert ‘n mens totaal. Liefde en haat zijn twee uitersten, maar ook elkaars buren. En die er tussen woont, raakt vermorzeld, fijngemalen, al blijft hij – zo te zien – overeind.
Jezus schreef zijn Testament in Brood en Beker, maar vooral ook in Dienstbaarheid. In het Exodusverhaal lazen we over het Paaslam dat geslacht wordt als begin van de Uittocht, Voor de evangelisten is het duidelijk: Jezus is de nieuwe Koning en zal ons wegvoeren uit het slavenhuis van dood en zonde. We staan niet aan de vooravond van de dood, maar aan de vooravond van een nieuwe Uittocht, Zelfs de dood zal overwonnen worden! Hoe dan? De weg van dienstbaarheid – van het er zijn voor elkaar – zijn daar de plaveien van. Daar is Jezus duidelijk in. Hij zal teruggaan naar zijn Vader in de hemel na zijn hele leven getuigenis te hebben afgelegd van zijn Vader en van Gods Koninkrijk en zijn Gerechtigheid.
Wij vertellen elkaar het verhaal van Gods liefde door. Vooral op Witte Donderdag. Hoe Jezus brood nam en zichzelf daarin weggaf. Dat is wat ánders dan verraad. Daarom blijven wij dat verhaal van Witte Donderdag aan elkaar doorvertellen: van vader op dochter, van moeder op zoon. Wij mogen weten, telkens wanneer wij eucharistie vieren: dat dat een opdracht inhoudt om niet te rusten zolang er waar ook ter wereld nog steeds lichamen worden gebroken en onschuldig bloed wordt vergoten. Er is altijd een uitweg voor mensen, ook voor onszelf, vaak niet beter zijn dan Judas, want ook wij zitten vol Judasstreken. Maar wat wij vanavond willen vieren en onze kinderen willen doorgeven is: wat er ook gebeurt in je leven: sámen komen we eruit!
© Pater Ambro Bakker s.m.a.