In de laatste drie weken voor Pasen hebben wij aandacht besteed aan Jezus als de bron van Levend Water, als het Licht van de wereld en de Opwekking van Lazarus. Met Pasen gaat het vooral over Jezus als ‘de Verrijzenis en het Leven’. Op de komende zondagen van Pasen, tot Pinksteren toe, zal veel aandacht blijven uitgaan naar de talloze discussies die in alle hevigheid blijven plaatsvinden rond het verrijzenisverhaal. Dat is dan ook de hamvraag met Pasen: Is Jezus nou écht verrezen of niet? Thomas brengt dat als eerste onder woorden, als hij zegt: ‘ik wil het eerst zien en dan kan ik het pas geloven’. Daarna komen de Emmaüsgangers, die Jeruzalem voor gezien houden. Dood is dood, dus deze discussie moeten we maar afsluiten. Maar in hun vertwijfeling krijgen ze toch weer contact met hun Levende Heer. En het is Paulus, die een einde probeert te maken aan deze moeilijke discussie. Hij zegt: Beste mensen, ‘als Christus niet verrezen is, is ons geloof toch zinloos en zonder diepte?’. (1 Korintiërs 15:17).
Is Jezus nou echt verrezen of niet? En wat geloof ik zelf? Ik ben ervan overtuigd dat er een brug hangt tussen hemel en aarde, een brug tussen God en mens. Toen mijn moeder bijna 90 was, zei ik haar dat dat mijn geloof was. En mijn moeder, een echte West-Friese, gaf als antwoord: ‘nou dat zien we tegen die tijd wel weer, maar ik vraag me wel een af waarom er nog nooit iemand geweest is die de moeite heeft genomen om ons te komen vertellen hoe die hemel eruitziet’. Ik zei toen: ‘moeder, 2000 jaar geleden is er toch wél Iemand geweest die terugkwam over de brug die hemel en aarde met elkaar verbindt. En Hij kwam toen niet terug met in zijn handen de dood, maar met zijn handen vol nieuw bruisend leven’.
Zo discussiëren we al sinds het bestaan van het Christendom, al eeuwenlang, over de vraag of er nu leven na de dood is of niet. Ik kwam een mooi oud verhaal tegen uit het jaar 620. In dat jaar stuurde Paus Gregorius de Grote Benedictijnse monniken vanuit Rome naar Engeland om daar het Evangelie te verkondigen. Een van de monniken, Paulinus genaamd, was zelfs doorgedrongen tot in het verre Northumberland. Daar was in die tijd een koning die Edwin heette. Deze koning toonde zich erg voorzichtig tegenover de nieuwe leer. Hij riep enkele wijze mannen bij elkaar en vroeg hen om raad. Zou hij deze nieuwe godsdienst toestaan of verbieden?
Een van de wijzen gaf het volgende advies: ‘Koning, als u met uw vazallen en graven ‘s winters rond het warme haardvuur zit, terwijl buiten de storm giert, de sneeuw eindeloos valt in de donkere nacht of de regen striemt in een snerpende kou, dan gebeurt het dat een klein vogeltje de warme zaal invliegt. Door een raampje vliegt hij naar binnen, geniet enkele ogenblikken van de warmte van de zaal om daarna via een andere raampje weer de koude nacht in te gaan, terug naar de duisternis van zijn bestaan. Zo is het ook met een mensenleven. Wij weten niet uit welke duisternis wij geboren worden en naar welke duisternis wij terugkeren. En als de nieuwe leer ons daarover zekerheid kan verschaffen, is het waard om die leer te volgen.’
Wie is die kleine vogel die een aantal jaren over deze wereld rondvliegt. Laten we reëel en nuchter zijn: allemaal worden wij geboren met de slechtste prognose die je je maar kunt voorstellen. Alles wat leeft loopt uit op de kilte van de dood. Waar zijn die kleine vogeltjes dan gebleven? Die kleine menselijke vogels die voor ons een vertrouwde naam en een vertrouwd gezicht hebben gekregen. De meesten van ons willen dolgraag leven en voortbestaan, dat wilden ook diegenen die in de Coronacrisis nu zijn weggegleden in de duisternis van de dood. Waar zijn ze gebleven, onze lieve doden? En al die doden van weleer. De dood van een geliefde betekent het einde van een man, een vrouw, een kind, zoals we hem of haar hebben gekend en bemind. Waar zijn ze gebleven?
In de handen van de levende God? Onze menselijke ervaring leert ons dat de dood elke draad naar de toekomst doorsnijdt. Daarom schopt de dood van een geliefde je leven danig in de war, is soms zelfs het begin van een lange onwezenlijke nachtmerrie. Je voelt je alleen en in de steek gelaten. Je zou het dan wel willen uitschreeuwen van pijn en verdriet. En wanneer komt er nu eens een einde aan die bange droom? En wat blijft is een herinnering die vervaagt. Mensen begraven in de donkere aarde, of als as en stof, weggewaaid op de vleugels van de wind. Waar zijn die kleine vogeltjes nu? Waar zijn al onze doden gebleven?
Ooit heb ik eens een film gezien over een klein arendsjong, die ons een richting kan wijzen. U weet misschien dat moeder-arend haar nest bouwt aan de loodrechte kant van een ravijn, op een plaats waar geen mens komen kan. Daar in dat stevige nest wordt het arendsjong uitgebroed en verzorgd. Als een zweeftoestel komt moeder-arend geruisloos op het nest aan. Ze legt behoedzaam het voedsel neer in de snavel van de jonge arend. Maar dan komt er een dag waarop het moederdier wegblijft. Het kind begrijpt daar niets van en krijst van de honger. Maar moeder is in geen velden of wegen te bekennen! Het vogeltje wordt magerder. Je kunt z’n ribben bijna tellen. Waar zou moeder zijn? Verongelukt? Nee, ze blijft weg uit moederinstinct. Want na vier dagen komt ze weer opdagen. Maar het beest lijkt dan wel gek geworden! Ze laat zich als een bom boven het nest vallen en begint het nest van alle kanten uit elkaar te trekken. De jongen krijst in doodsangst. Maar moeder trekt zich niets van het jong aan. Ze trekt net zo lang aan het nest totdat het nest uit elkaar valt en het jonge dier de afgrond in tuimelt.
Toch is moeder-arend niet waanzinnig of dronken. Ze weet maar al te goed wat ze doet. Ze wil dat haar kind leeft! Het zal op eigen wieken moeten leren drijven! Haar kind is niet bestemd om de rest van zijn leven in zijn nest te blijven liggen! Je mag de zon tegemoet vliegen, vertrouwend op de kracht van je vleugels. Maar dat durft het jong niet. Zijn nest is veilig, maar als hij over de rand van zijn nest kijkt, ziet hij een diep ravijn. Met mensen is het net zo. Vanuit de warme moederschoot moet je die koude wereld in, want die veilige schoot wordt anders uiteindelijk je dood. Iedereen moet door zijn geboortepijn heen om tot leven te komen! En als je groter wordt, dan valt je kinderwereld in duigen. Je verliest je zekerheden. Je realiseert je dat niet je ouders, maar jij zelf een antwoord moet vinden op de grote vragen van je leven. Vragen als: waar kom ik vandaan, waar ga ik naar toe, wat is waarheid, wat is liefde, wat is gerechtigheid? Hoe geef ik vorm aan mijn leven?
Moeder-arend vernielt het veilige nest en geeft het jong prijs aan de afgrond. Alleen zo kan het dier verder leven. Wat een rijk moederinstinct om je kind prijs te durven geven aan de afgrond om het zo het leven te gunnen! Uit je veilige nest gegooid worden, daar weten we in deze Coronatijd weer over mee te praten!
Maar misschien dat u zegt: alles goed en wel, maar wat gebeurt er als God mijn veilige nest zó uit elkaar trekt, als de klappen in het leven zó hard aankomen, dat ik mijn laatste steunpunt verlies? Misschien mogen we nog eenmaal teruggaan naar het verhaal van het arendsjong. Het kind valt uit zijn nest, de afgrond in. Eerst kan het zich nog drijvende houden, het heeft nog te zwakke vleugels. Al snel wordt het kind moe en dreigt te worden weggezogen door de zuigkracht van de afgrond. Moeder-arend vliegt boven haar kind en kijkt gespannen toe. En op het moment waarop haar kind écht dreigt te vallen, schiet moeder onder haar jong en vangt hem op in het zachte dons van haar vleugels. Op haar sterke vleugels draagt ze haar kind in veiligheid. Waar komt het vogeltje vandaan en waar gaat hij of zij naar toe? Waar komen wij zelf vandaan, en waar gaan wij uiteindelijk ook zelf naar toe.? Het verhaal van moeder-arend en haar jong, is dat een nieuw verhaal? In het oudtestamentische boek Deuteronomium staat een stukje dat als titel ‘Het Lied van Mozes’ heeft gekregen. Daarin staat o.a.
‘God heeft ons gevonden in de woestijn,
in de wildernis, dat oord vol gehuil.
Hij heeft ons verzorgd en bewaakt,
als de appel van zijn oog ons behoed,
zoals een arend die ziet naar zijn jongen
en boven hen heen en weer vliegt,
die zijn vleugels uitspreid voor hen,
hen opneemt en draagt op zijn wieken,
zo heeft Jahwe alleen zijn volk geleid,
geen vreemde God heeft naast Hem gestaan’.
Deuteronomium 32:10-12
Waar zijn ze gebleven onze geliefde doden? Waar blijven wij zelf als onze levenseinde zich aankondigt? Misschien dat we in dit ‘Lied van Mozes’ mogen leren, dat ons begin en ons aardse levenseinde, liggen in de handen van God, die als het zover is, zal zeggen: ‘Laat je nu maar vallen, mensenkind, want wat er ook gebeurt: ik ben voor je en ik ben achter je, ik ben boven je en ik ben onder je, en Ik zal je dragen op mijn sterke vleugels naar het Hemelse huis van mijn Vader. En dat kleine vogeltje in ons zal dan zingen: ‘veilig thuis in de handen van mijn Levende God, uit wiens handen ik ook voortgekomen ben en in wiens handen ik ooit zal terugkeren.’ Na een lange kerkdienst, gaan de Grieks-orthodoxe Christenen in de Paasnacht, met hun brandende lamp of fakkel naar huis, en begroeten iedereen die zij tegenkomen, met een ‘Christos Anesti Alleluja’ (de Heer is waarlijk verrezen, Alleluja). Ik wens u, ook in dit Coronatijdperk, namens ons pastoraal team, een gezegend en zalig Pasen toe.
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam